29 Wachtwoord ‘Honderd bloemen’
Ulrich Schmücker was niet naar Keulen gegaan, maar had in plaats daarvan contact opgenomen met veiligheidsagent Rühl. Söre, Wölli en Farim die, volgens Bodeux’ verklaringen, op het Hauptbahnhof van Keulen op Schmücker hadden zitten wachten, gingen terug naar Wolfsburg. Daar kwamen ze de volgende dag in de namiddag aan. Ze hadden de tijd genomen. ‘Daarover,’ zei Bodeux, ‘ontstond ruzie.’ Daarna sprak de groep over wat er nu moest gebeuren. Jürgen Bodeux beschreef het in zijn verklaring later zo: ‘Ilse Jandt maakte duidelijk dat een actie als deze vanwege de risico’s niet opnieuw kon worden uitgevoerd. Daarom moest het nu in Berlijn gebeuren.’
Wölli bracht Ilse Jandt en Jürgen Bodeux met de auto van zijn vader naar Braunschweig. Daarvandaan namen ze de trein naar Berlijn, waar ze laat in de avond aankwamen.
‘Het pistool,’ zei Bodeux in een van zijn eerste getuigenverklaringen, ‘hadden we niet meegenomen.’
Later corrigeerde hij die uitspraak: ‘In tegenstelling tot mijn eerdere verklaring in het vorige verhoor, moet ik verklaren dat Ilse Jandt en ik, toen we op 2 juni 1974 van Wolfsburg naar Berlijn reisden, het beoogde moordwapen in een kleine blauwe tas bij ons hadden.’
Van Bahnhof Zoo namen Ilse Jandt en Bodeux de U-Bahn naar Schmückers huis aan de Lahnstraße in Neukölln. De huisdeur was op slot en de ramen aan de straatkant donker. Een ogenblik stonden ze besluiteloos voor de deur, zoekend naar een bel, maar ze konden hem niet vinden. Toen gingen ze naar Kreuzberg, naar de Tarantel.
Weingraber begreep wat voor moordzuchtig spel er werd gespeeld. Hij had de voorafgaande weken heel precies aan zijn contact Michael Grünhagen doorgegeven wat voor donkere wolken zich boven Schmückers hoofd samenpakten. In het laatste rechtsgeldige vonnis van het Schmücker-proces dat op 28 januari 1991 werd uitgesproken, somde het hooggerechtshof haarfijn op welke inlichtingen Weingraber over het complot tegen Schmücker aan de veiligheidsdienst had doorgegeven: ‘Melding van Weingraber van 18 april 1974: Volgens Tilgener wil hij met zijn kameraden Schmücker definitief als verrader ontmaskeren.
22 april: Volgens Tilgener moet Schmückers verklaring onder de aandacht worden gebracht van de door hem verraden personen, het echtpaar M. bijvoorbeeld. Ze willen een hartig woordje met hem spreken. Als de verdenking van spionage wordt bevestigd, willen ze Schmücker eventueel in het Grunewald aan een boom vastbinden, hem een bord met daarop “verrader” om zijn nek hangen en dan de politie en de pers op hem attenderen.
17 mei: Ilse Schwipper (voorheen Bongartz) die een ontmoeting met Waltraud S. in Berlijn heeft gehad, is in het bezit van een wapen, dat zij en haar begeleider Harry (Jürgen Bodeux) afwisselend bij zich dragen. Tilgener is volgens Ilse Schwipper “uit de groep gegooid”, omdat hij weigerde schietoefeningen op de hei te doen.’
Ook op 2 juni, toen Ilse Jandt en ‘Harry’ hem in de Tarantel opzochten en vervolgens bij hem overnachtten, doet Weingraber nog dezelfde nacht verslag aan zijn contactman Grünhagen. Eerst vertelt hij wat hij van Götz Tilgener heeft gehoord: dat Ilse Jandt hem een paar weken daarvoor had opgedragen om Schmücker af te maken. Hij had het geweigerd omdat hij het krankzinnig vond. Daarna vertelde hij de veiligheidsagent dat hij Ilse Jandt er die avond naar gevraagd had. Ze verklaarde, zonder Tilgeners voorstelling van zaken te weerspreken, dat verraders nu eenmaal bestraft moeten worden. Verder wist Weingraber nog te melden dat Harry een wapen (pistool fn hp) onder zijn kussen verstopte. De volgende dag, hadden Ilse Jandt en Harry hem gemeld, zouden ze Ralf Reinders en Inge Viett ontmoeten.
Bij de veiligheidsman Grünhagen begonnen alle alarmbellen te rinkelen. Viett en Reinders, de meestgezochte terroristen van Berlijn, de leidende figuren van de Beweging Tweede Juni: eindelijk kreeg de dienst ze in het vizier. De veiligheidsdienst zette een observatie voor de volgende dag op touw. De acute bedreiging van Schmücker had voor Grünhagen kennelijk geen hoge prioriteit. De veiligheidsbeambte volstond met, zoals het later in het vonnis werd verwoord, ‘ondanks de informatie waaruit een toenemende, serieuze bedreiging voor Schmücker viel af te leiden, Weingraber er op 3 en 4 juni op te wijzen dat hij, Weingraber, niet aan de actie tegen Schmücker deel mocht nemen; hij moest juist proberen de betreffende personen het plan [bedoeld wordt de voorgenomen moord op Schmücker] met politieke argumenten uit hun hoofd te praten.’
Het observatieteam van de Berlijnse veiligheidsdienst begon op paasmaandag 3 juni met het in de gaten houden van Ilse Jandt en haar partner Harry. Die merkten niet dat iedere stap die ze zetten gevolgd werd. Later omschreef Bodeux aan de agent die hem verhoorde het doel van het uitstapje naar het Grunewald dat hij met Ilse Jandt ondernam. Ze zochten een geschikte plek ‘voor de terechtstelling van Schmücker’. Vanaf het U-Bahnstation wandelden ze richting Grunewald. Op een parkeerplaats aan de rand van het bos stond een bord met een gestileerde tulp. Daarnaast leidde een smal bospad naar de Krumme Lanke.
Terwijl ze de omgeving verkenden spraken ze over de uitvoering van hun plan. Het bord met de tulp leek ze geschikt als trefpunt voor Schmücker en Wölli, die de executie zou voltrekken. Ze verzonnen een wachtwoord dat de twee bij hun ontmoeting moesten zeggen. Het wachtwoord luidde: ‘honderd bloemen’. Vrij naar Mao Zedongs uitspraak ‘Laat honderd bloemen bloeien!’
==
Het observatieteam van de veiligheidsdienst liet ze geen seconde uit het oog. Het ging om opdracht Nr. 0105, de krachten die werden ingezet waren: ‘De., Bu., Cl., E., Ilm., Kö., La., Me., Pl., Zi.’ Tien man moesten Ilse Jandt en Harry bij hun boswandeling in de gaten houden.
Ze rapporteerden: ‘Ilse B. [Jandt]: ca. 1.60 meter lang, gedrongen postuur, afgeleefd gezicht, donkerblond, lang haar. (Leeftijd bekend.)
Kleding: bruine halflange jas, (afgedragen) grijze broek, lichte schoenen, beigekleurige ouderwetse handtas (oud vroedvrouwenmodel).
Harry: ca. 20-25 jaar, ca. 1.70 meter lang, slank, lang, sluik donker haar, grote scherpe neus, wijkende kin, breed voorhoofd, bleek, gaaf gezicht, bakkebaarden en baardje.
Kleding: Zwarte jas, bruine pullover, donkergroene broek, rode sokken, bruine schoenen.’
Om 07.20 uur waren de agenten met hun observatie begonnen voor het huis van hun informant Wien. Ze moesten lang wachten voor er iets gebeurde. Pas tussen 10.30 uur en 10.40 uur verscheen tot tweemaal toe een voor de agenten onbekende vrouw aan het raam: ‘Persoonsbeschrijving: halflang donkerblond haar, witte blouse of jasje.’ Dat vonden de terroristenonderzoekers genoeg. Of het mogelijkerwijze ging om de gezochte ‘Maria’, Inge Viett, werd niet verder onderzocht.
Pas om 14.40 uur gebeurde er weer iets. Innig omstrengeld kwamen Ilse Jandt en Harry naar buiten. Ze slenterden naar het U-Bahnstation, reden naar de Wittenbergplatz en stapten over op de U-Bahn richting Krumme Lanke. Daar stapten ze uit, ze liepen door de Fischerhüttenstraße en de Hermannstraße naar de Krumme Lanke. Ze liepen er met de wijzers van de klok mee omheen, en verlieten het pad langs de oever bij een open plek ter hoogte van perceel Jagen 44. De agenten konden zien hoe Ilse Jandt en Harry twintig tot dertig meter heuvelopwaarts klommen en in het bos op de grond plaatsnamen. ‘Ze wisselden intimiteiten uit en rookten sigaretten,’ formuleert de gluurder van dienst. Harry rommelde wat in de tas van Ilse. Of hij er iets uit pakte, konden de speurders niet zien.
Na een kwartier stonden ze op en liepen heuvelopwaarts naar de open plek tot ze een pad bereikten. Langs de oever liepen ze verder door perceel 43 over het wandelpad en staken een brug over. Terug bij het beginpunt van hun wandeling gingen ze opnieuw naar hun plekje in het bos, trokken hun jassen uit en gingen zitten. ‘Het kwam opnieuw tot het uitwisselen van intimiteiten,’ noteerden de veiligheidsagenten. Harry rookte een sigaret, stond op en pakte Ilse Jandts handtas, die op de grond lag. ‘Meer kon niet worden vastgesteld.’
Het was al bijna vijf uur. Harry stond weer op en trok zijn jas aan. Ook Ilse Jandt kwam overeind. Harry liep de kant van de open plek op, maar draaide zich meteen weer om. ‘De reden daarvoor kon niet worden vastgesteld.’
Ze liepen terug naar het metrostation Krumme Lanke. Daarvandaan namen ze, waakzaam gevolgd, de metro naar Bahnhof Zoo waar ze de vertrektijd van de treinen richting West-Duitsland bestudeerden. Ilse Jandt kocht een enkeltje Braunschweig en informeerde of het kaartje twee maanden geldig bleef. Ze verlieten het station, liepen om de hal langs het spoor, draaiden om, staken de Hardenbergerplatz over in de richting van het café Speisewagen. Ze staken opnieuw over en bekeken de kaart van café Pschorr. Ze wandelden door de Hardenbergerstraße bekeken ook nog de menukaarten van de Rheinische Winzerstuben en van het Hofbräuhaus. Uiteindelijk liepen ze via het Zoo-Palast naar het U-Bahnstation om terug te rijden naar het huis van Volker von Weingraber. Om 18.38 uur waren ze weer terug bij informant Wien. Twaalf minuten later werd de observatie volgens de instructies beëindigd.
In een later gehouden geheime toespraak tot de hoofden van de andere regio’s ging de directeur van het Berlijnse bureau ook in op de observatie door zijn agenten op die dag. Toen hij de plek aan de Krumme Lanke beschreef waar de geobserveerde personen Ilse Jandt en Harry hadden uitgerust, zei hij: ‘Precies op die plek werd nog geen zesendertig uur later het lijk van Schmücker gevonden. De wandeling – zoals wij haar toen nog opvatten – werd door ons observatieteam tot in ieder detail geobserveerd. Toen bleek dat B. [Jandt] en Harry zich als liefdespaar gedroegen – overigens in overeenstemming met de bekende feiten – waren we diep teleurgesteld over het resultaat. In plaats van naar de gezochte Viett en Reinders te worden geleid, bleken wij onze tijd te hebben verdaan met het observeren van de wandeling van een liefdespaar! Toen dat duidelijk werd hebben we de observatie onmiddellijk beëindigd.’
’s Avonds kwam Volker von Weingraber weer thuis. Zijn gasten vroegen hem of zij de volgende dag het vw-busje van de Tarantel mochten lenen. Bodeux, later daarover: ‘Ook hebben wij toen tegen hem gezegd dat in de auto een wapen zou liggen dat hij moest laten verdwijnen. Ik kan mij niet herinneren of toen, of al eerder, een gesprek is gevoerd waaruit duidelijk bleek of hij over de geplande daad was ingelicht. Pas na de daad heb ik met hem onomwonden over de moord op Ulrich Schmücker gesproken. Overigens werd er ook toen niet zozeer over de daad gesproken, maar eerder gezwegen.’
==
Op die paasmaandag, 3 juni 1974, bezochten Monika Breuer en Georg Pitzen rond zes uur hun oude schoolvriend Ulrich Schmücker in de Lahnstraße. Ze zaten wat te kletsen. Ergens tussen tien en elf uur werd er op de deur geklopt. Schmücker deed open. Zijn vrienden zagen dat hij een jongeman en een vrouw binnenliet. Toen de vrouw hen in de woonkamer zag zitten, fluisterde ze: ‘Stuur ze weg, we willen met je praten.’
De bezoekers gingen naar de keuken. De man ging bij het raam staan en keek op de binnenplaats, zodat Monika Breuer hem alleen van achteren kon zien. De vrouw bleef in de deuropening staan. Ze wierp een korte blik naar binnen en zei: ‘Goedenavond.’ In het licht van de kaarsen konden Schmückers vrienden op een afstand van twee tot drie meter zien dat de vrouw klein en gedrongen was en lang donker haar had, dat tot over haar schouders viel. Ze droeg een donkere broek en een halflange leren jas. Ze droeg een ouderwetse tas met twee hangsels.
Ze schatten haar lengte op 1,60 meter en haar leeftijd op ongeveer vijfentwintig. De man leek ze jonger – en een flink stuk langer. Later identificeerden Monika Breuer en Georg Pitzen de vrouw als Ilse Jandt. Jürgen Bodeux herkenden ze niet. Ze schatten de lengte van de nachtelijke bezoeker op een meter tachtig. Jürgen Bodeux is een kop kleiner.
Schmücker trok zich met hen in de keuken terug. Toen kwam hij terug in de woonkamer bij zijn vrienden en zei: ‘Jullie moeten nu echt gaan.’ Monika Breuer en Georg Pitzen stonden op, spraken met Schmücker af voor de volgende week en vertrokken.
Wat er toen gebeurde, vertelde Bodeux aan de agent die hem verhoorde: ‘Ik liep naar de woonkamer. Ilse bleef met Ulrich in de keuken. Even later kwamen ze samen ook naar de woonkamer. Schmücker maakte thee voor ons. We kletsten wat over koetjes en kalfjes, over kaarsen bijvoorbeeld, over de huur en over de Zeughofstraße. De reden van het bezoek was contact met Schmücker te houden en te kijken of hij nog in de Lahnstraße woonde. Na een kwartier, twintig minuten vertrokken we weer. Schmücker gaf ons ten afscheid nog een paar kaarsen mee.’
Met die verklaring probeerde Bodeux de indruk te wekken dat hij weliswaar bij het bezoek was geweest, maar niet precies wist wat ze daar eigenlijk kwamen doen. In werkelijkheid wist hij precies wat ze daar deden en had hij ook aan het beslissende gesprek met Schmücker deelgenomen. Later gaf hij dat voor de rechter toe.
‘We vertelden hem dat hij een kameraad zou ontmoeten bij de Krumme Lanke. We vertelden hem hoe hij er moest komen, en dat hij het wachtwoord “honderd bloemen” moest gebruiken. Die kameraad zou hem in contact brengen met een groep die hem in staat zou stellen om zich te rehabiliteren. Er werd een tijdstip afgesproken, ik weet niet precies meer hoe laat. Het moet rond negen, tien uur zijn geweest.’ Het bezoek aan Schmücker duurde niet langer dan drie kwartier.
Na afloop liepen Ilse Jandt en Bodeux terug naar het U-Bahnstation. Onderweg aten ze een paar worstjes aan een kraam. Toen reden ze terug naar de Köpenicker Straße.
==
30 Een schreeuw om hulp
Op 4 juni 1974 belde een zekere ‘Peter Mink’ naar het kantoor van de veiligheidsdienst en vroeg naar Peter Rühl. Grünhagens secretaresse, mevrouw Herzog, vroeg de beller – ze wist dat het Ulrich Schmücker was – om tussen elf uur en halftwaalf terug te bellen.
Niet veel later reed Volker von Weingraber met zijn vw-bus vanuit Charlottenburg, waar hij bij een kennis had overnacht, in de richting van Bahnhof Zoo. Precies om tien uur was hij aanwezig, en overhandigde hij de auto aan Wölli en ‘Harry’. Ze spraken om halfeen af op dezelfde plek, dan zou Weingraber de auto weer terugkrijgen.
De twee waren nog niet vertrokken, of Weingraber belde het bureau. Grünhagen was er nog niet. Zijn secretaresse, mevrouw Herzog, nam het telefoontje aan en schreef op wat de informant Wien te melden had: ‘Betr.: Bongartz [Jandt], Ilse en Harry. Informant Wien belde om 10.20 uur en deelde het volgende mee: bovengenoemden hebben zijn vw-bus geleend en brengen die om 12.30 uur weer terug. Ze hebben afgesproken bij Bahnhof Zoo.
De beide personen hebben de auto vanavond nog een keer nodig’ (dat is heel belangrijk! zei Wien). Daarna zouden ze hem alleen de autosleutel teruggeven om dan onmiddellijk uit Berlijn te vertrekken.
‘Ontmoeting tussen Wien en Eb 1 bij ingang Zoo staat gepland. Eb 1 is om 10.45 op de hoogte gebracht.’
Grünhagen wordt van het telefoontje op de hoogte gesteld. Ook afdelingschef Willi Rumpecht krijgt de notitie te zien en parafeert hem. In de kantlijn schrijft hij: ‘iv(2)a op de hoogte. Mijns inziens moet een voorzichtige observatie worden uitgevoerd!’ iv(2)a is de interne afkorting voor de chef van de Centrale Informatiedienst Frans Natusch. Als hij, op dat moment vervangend hoofd van het Bureau, de notitie onder ogen krijgt, schrijft hij in de kantlijn: ‘Obs. uitvoeren.’
Het observatieteam van de veiligheidsdienst kreeg de opdracht de Tarantelbus onopvallend te volgen. Maar ondanks de instructie van de baas werd de observatie – naar zich laat aanzien – niet uitgevoerd. Waarschijnlijk maakte men zich bezorgd om de veiligheid van informant Wien. Vreemd is wel, dat er in de documenten geen notitie is te vinden dat het ‘obs-bevel’ werd ingetrokken: er is geen observatierapport en zelfs het journaal van het betrokken observatieteam met de aanduiding iv(2)2 bleef spoorloos.
Het hof stelde later in zijn slotvonnis van het Schmücker-proces vast: ‘Hoewel de veiligheidsdienst in de melding van Ulrich Schmückers dood aanleiding zag om achteraf een nieuwe notitie te vervaardigen over de observatie van 3 juni 1974, werd over de door getuige Natusch verordonneerde observatie op de avond van 4 juni 1974 niets in de rapporten vastgelegd. De observatie werd verordonneerd nadat Weingraber Grünhagen op de middag van de vierde juni had bericht dat Ilse S. [Jandt] en Harry ’s avonds Weingrabers vw-bus zouden lenen, hem bij teruggave van de bus een pakket in bewaring zouden geven en aansluitend onmiddellijk naar Wolfsburg wilden terugkeren. De opdracht tot de observatie van 4 juni, waarbij de observanten, zoals het in de “toespraak van Zachmann” wordt geformuleerd, naar alle waarschijnlijkheid ooggetuige, of tenminste oorgetuige van de moord zouden zijn geweest, was volgens de verklaring van Natusch mondeling ingetrokken. Men wilde Weingraber niet in gevaar brengen door een observatie van de door hem ter beschikking gestelde vw-bus.’
==
Dat zou ook de reden zijn geweest dat de eerdere observaties werden verzwegen voor de eerste drie gerechtshoven die zich over de zaak-Schmücker hebben gebogen.
Tegen 10.45 uur lukte het de secretaresse van de veiligheidsdienst, mevrouw Herzog, op 4 juni om haar baas Grünhagen te bereiken. Ze zei dat ze voor hem een afspraak met Weingraber had gemaakt en vertelde van Schmückers telefoontje. Toen deze een halfuur later terugbelde, wimpelde ze hem af, zoals haar was opgedragen. Hij moest vrijdag 7 juni om elf uur terugbellen, dan kon meneer Rühl een afspraak met hem maken.
==
Later vertelde Jürgen Bodeux in zijn getuigenverklaring waar hij met Wölli in de vw-bus van Weingraber naartoe gereden was; naar het Grunewald, naar de plek waar hij een dag eerder met Ilse Jandt was geweest, en waar ze, door tien agenten bekeken, als verliefd stel om de Krumme Lanke hadden gelopen. ‘Ilse en ik hadden hem de beoogde plek van tevoren beschreven. Nu liet ik hem de plek aan de Krumme Lanke zien en het bord met de tulp, de plek waar hij Ulrich Schmücker zou treffen.’ Ilse Jandt was, volgens de verklaring van Bodeux, niet meegekomen omdat zij andere dingen te doen had.
Met behulp van Wölli’s horloge schatten ze de tijd die het kostte om van het bord met de tulp naar de afgesproken plek te lopen en weer terug. ‘Dat was van belang,’ aldus Bodeux, ‘omdat Wolfgang W. na de daad nog dezelfde avond met de trein, die even voor middernacht vertrok, Berlijn zou verlaten.’ Daarna reden ze volgens plan met de vw-bus terug naar Bahnhof Zoo.
==
Intussen waren de informant en de agent van de veiligheidsdienst elkaar misgelopen. Grünhagen arriveerde 12.06 uur in het olifantenhuis van de dierentuin en wachtte daar tot 12.40 uur, zonder dat informant Wien kwam opdagen. Toen was hij weggegaan.
Ook Weingraber was op het ontmoetingspunt geweest, maar Grünhagen had hij er niet gezien. Hij had haast. Met het vijfjarige dochtertje van zijn vriendin ging hij naar de parkeerplaats van Bahnhof Zoo, waar Wölli en Harry al op hem wachtten. Samen reden ze naar zijn huis in Kreuzberg. Daar was Ilse Jandt. Na een kort onderhoud bracht Weingraber het kind bij buren onder en reed hij met Ilse Jandt en Harry terug naar Bahnhof Zoo. Wölli bleef alleen achter. Weingraber zette ze voor de ingang van het station af. Harry wilde op het postkantoor een telegram opgeven om hun terugkeer naar Wolfsburg aan te kondigen. Ze spraken af dat Weingraber de vw-bus om 21.00 uur weer op de parkeerplaats van het station aan Wölli zou geven. Rond 23.30 uur zou hij de auto op dezelfde plaats weer terugkrijgen en daarbij, als gezegd, een pakket in ontvangst nemen.
Rond 14.30 uur belde Weingraber met Grünhagen om te melden dat hij op het aangegeven moment op de afgesproken plek bij het olifantenverblijf was geweest, maar dat hij tevergeefs naar hem had gezocht. Toen Grünhagen zijn twijfel daarover uitsprak, zei Weingraber dat hij naar een jonge verzorger had staan kijken die papier uit de gracht om het olifantenverblijf stond te vissen. ‘Ik kan mij dat vaag herinneren,’ staat in Grünhagens verslag van het gesprek. Hoe de informant en de agent elkaar konden mislopen blijft onduidelijk. Of wilde Grünhagen zijn informant die dag niet zien?
Informant Wien meldde dat hij zijn auto inmiddels van Ilse Jandt en Harry had teruggekregen. Hij zei dat hij de auto rond negen uur opnieuw aan ze zou uitlenen en dat hij hem om 23.30 uur bij Bahnhof Zoo weer terug zou krijgen. En ook dat hij een pakket in ontvangst zou nemen om te bewaren, deelde hij mee aan de agent. Verder meldde Weingraber nog dat hij met de Wolfsburgers gezocht had naar de brief die aan Ulrich Schmückers schuilnaam Bernd Laurisch was gestuurd, maar die kennelijk per ongeluk naar de echte Bernd Laurisch was gestuurd. Die had echter geen brievenbus. Ze waren naar zijn woning op vier hoog achter gegaan, hadden voor de deur gestaan, hoorden een radio spelen, maar hadden niet aangeklopt. Weingraber had aan Wölli gevraagd wat er in de brief stond. Volgens Weingrabers verklaring aan Grünhagen antwoordde Wölli dat Schmücker in de brief werd aangeboden dat hij weer mee kon werken met de groep. Maar dat was maar een schijnreden om hem in slaap te sussen. Toen had Wölli eraan toegevoegd dat ze hem op een bepaald moment zouden ombrengen.
Grünhagen in zijn verslag van het gesprek: ‘Ik heb Wien toen nog een keer gezegd dat hij moest proberen dat de betreffende persoon om politieke redenen uit het hoofd te praten.’ Ze spraken af op 6 juni om twee uur.
In zijn rapport met het stempel id-vertrouwelijk schreef Grünhagen over het bezoek van het groepje aan de woning van de echte Bernd Laurisch: ‘Ik heb al eerder voor die deur gestaan en hoorde ook muziek. Maar die kwam waarschijnlijk uit het huis daaronder. Ondanks kloppen werd er niet opengedaan.’ Dus Grünhagen was zelf ter plaatse. Werden de Wolfsburgers inclusief informant Wien voortdurend in de gaten gehouden? En de bedreigde Schmücker niet?
Grünhagen en zijn informant spraken af dat de laatste zich onmiddellijk zou melden als hij laat op de avond zijn auto van Wölli had teruggekregen.
Uit de documenten van de veiligheidsdienst reconstrueerde het hof later hoe exact het bureau over de op handen zijnde moord op Schmücker geïnformeerd moest zijn geweest: ‘4 juni 1974: Ilse S. [Jandt] en de inmiddels in de woning van Weingraber aangekomen, tot de Wolfsburgse woongroep behorende Wolfgang W. proberen een aan Schmücker gerichte brief te achterhalen, die, geadresseerd aan Bernd Laurisch, per ongeluk op het adres van de echte Bernd Laurisch is bezorgd.’ Ze zijn bang dat Laurisch na lezing van de brief eventueel de politie inschakelt. In de aan Schmücker gerichte, mogelijkerwijs verkeerd bezorgde brief, werd volgens de getuigenverklaring van Weingraber ‘als reden meegedeeld dat hij weer mee kon werken met de groep, maar dat was maar een schijnreden om hem in slaap te sussen. Ze wilden hem op een bepaald moment ombrengen.’
In zijn gedenkwaardige toespraak tot de directeuren van de veiligheidsdiensten van de andere deelstaten, bagatelliseerde de directeur van de Berlijnse afdeling de voorkennis van zijn medewerker omtrent de bedreigingen aan het adres van Ulrich Schmücker. De informant Wien zou op de dinsdag na Pinksteren hebben meegedeeld dat Ilse Jandt de auto die ochtend wilde lenen. Verder was hem gezegd, dat Wolfgang W. de auto ’s avonds nog een keer nodig had. ‘Verder,’ vervolgde Zachmann voor zijn collega-veiligheidsbeambten, ‘was de informant medegedeeld dat W. hem een pakket zou overhandigen. We stonden nu voor de vraag of we de aangekondigde ritten met de informant zouden observeren. Met het oog op zijn veiligheid zagen we daar uiteindelijk van af. Hadden we anders besloten, mijnen heren, dan waren onze observanten naar alle waarschijnlijkheid ooggetuige, of tenminste oorgetuige van de moord geweest. Want op die avond reed W. met de auto van onze informant naar het Grunewald om Schmücker neer te schieten. Dat staat nu buiten twijfel!
Wel, mijne heren, toen wij besloten de autoritten van die middag en avond niet te observeren, konden wij dat niet weten. Maar het zou geen vierentwintig uur meer duren voordat wij het zo ongeveer zeker wisten.’
==
31 De laatste dag
Ulrich Schmücker werkte op 4 juni achter de balie van het appartementenhotel aan de Clayallee in Berlijn – vlak naast het toenmalige gebouwencomplex van de veiligheidsdienst. Hij had twee keer geprobeerd om veiligheidsagent Grünhagen, die hij kende als Rühl, te bereiken. Hij was afgescheept met een afspraak op 7 juni. Om ongeveer vier uur – toen zijn dienst erop zat – zag iemand Schmücker nog een keer bellen. Naar verluid tutoyeerde hij zijn gesprekspartner en nam hij afscheid met de woorden: ‘We zien elkaar zo.’
Op 6 juni meldde iemand zich telefonisch bij de politie, die beweerde dat hij Schmücker twee dagen daarvoor met twee jongemannen, waar hij een gedetailleerde beschrijving van gaf, had gezien in café Anapam in Berlijn-Zehlendorf. Schmücker zou met beide mannen in een blauwe vw-kever zijn gestapt. De beschreven personen waren hem opnieuw opgevallen, toen ze rond 22.15 uur in Berlijn-Zehlendorf het perceel Limastraße 11 betraden, waar het leegstaande hotel Rheingold stond. Het adres is minder dan een kilometer verwijderd van de vindplaats van Schmückers lijk.
Deze aanwijzingen, evenals andere spontane getuigenverklaringen, ‘werden door de beambten van de Bijzondere Onderzoekscommissie in overleg met het Openbaar Ministerie, of in het geheel niet, of slechts voor de vorm onderzocht, zonder enige drang om de zaak op te helderen,’ oordeelden de rechters van het slotproces.
Ook een andere getuige had in de buurt van de plaats delict rond het vermoedelijke tijdstip van de daad een blauwe vw-kever gezien. Hij had slechts een deel van het kenteken kunnen onthouden. Maar ook het onderzoek naar de eigenaar van de Volkswagen liet men kennelijk bewust verzanden. Een rapport van een politieagent over de vruchteloze naspeuringen werd van de toevoeging ‘alleen als bijlage’ voorzien; het woord ‘alleen’ werd vier keer onderstreept. Toen het document later toch opdook, gaf het hof op verzoek van de verdediging de opdracht om de de eigenaar van de vw te achterhalen. De advocaten probeerden uit te zoeken of het gezochte voertuig in het jaar 1974 op naam van de veiligheidsdienst stond. Een over de nieuwe naspeuringen vervaardigd rapport werd op last van een officier van justitie herschreven, een deel van het oorspronkelijke rapport werd eruit weggelaten. Het oorspronkelijke rapport werd vernietigd, het aangepaste rapport werd bij de officiële stukken gevoegd. Daarin stond dat de eigenaar van de blauwe vw niet meer te achterhalen was. Er werd – in tegenspraak met het verzoek van het hof – géén aanvraag gedaan bij het archief, waarin de voertuigen van de geheime diensten werden geregistreerd mét hun valse kentekens. In het laatste Schmücker-proces konden de betrokken ambtenaren die als getuigen waren opgeroepen, zich de details niet meer herinneren. In het slotvonnis trok het hof daaruit de conclusie dat het ‘over de mogelijkheid van verdere, mogelijk wél succesvolle onderzoekingen naar de eigenaar van de blauwe Volkswagen, bewust onkundig moest worden gehouden.’
==
Op 4 juni droeg Weingraber precies om negen uur zijn vw-bus op de parkeerplaats van Bahnhof Zoo aan Wölli over. Die vroeg hem voor hij wegreed: ‘Hoe kom ik het snelst bij de Hubertusallee?’
Weingraber had geen zin om voor tweeënhalf uur op en neer naar huis te rijden en besloot een filmpje te pikken. Daar kwam hij toevallig een bekende tegen met wie hij na de film nog wat ging drinken, vlak bij het station. Vanuit het raam van het café zag hij zijn vw-bus de parkeerplaats op draaien. ‘Daar is mijn auto,’ zei hij tegen zijn kennis en stond op. Ze namen afscheid en verlieten het café.
Weingraber stak over naar de parkeerplaats. Wölli gaf hem een plastic tas en schoof door naar de bijrijderplaats. ‘Het pakje is er nog niet,’ zei Wölli, ‘de kameraden uit West-Duitsland hebben autopech gehad. Het pakket komt pas een van de komende dagen.’ Weingraber reed naar de ingang van het station. Wölli omhelsde hem ten afscheid en zei: ‘Ik moet opschieten om de trein te halen.’ Hij verdween in de hal.
Om 23.50 uur belde Weingraber de veiligheidsdienst. Hij sprak met Grünhagen af in café Drugstore aan de Kurfürstendamm, waar ze elkaar vaker ’s nachts ontmoetten.
De informant stond voor het café te wachten toen Grünhagen verscheen. ‘Ik heb niet veel tijd,’ zei hij. ‘Ik ben moe, en er is ook niet veel bijzonders gebeurd.’ Wölli had hem geen pakje gegeven, alleen een plastic tas met een pistool erin. Ze liepen samen naar Weingrabers vw-bus en reden over de Kurfürstendamm in de richting van Halensee. Ter hoogte van de Bleibtreu Straße stopten ze. Weingraber haalde het pistool uit de tas en zei: ‘Ik heb er zelf nog niet eens naar gekeken.’ Het was een Parabellum 08, met een nieuwe kolf. Het pistool was in zeer slechte staat. Weingraber probeerde het pistool door te laden. De vergrendeling was nauwelijks in beweging te krijgen. ‘Die is nog geen vijftig mark waard,’ zei Weingraber. ‘Die spat uit elkaar als je ermee probeert te schieten.’ Grünhagen boog zich over naar Weingraber en pakte het pistool, om het nummer te ontcijferen. Het begon met 375. De informant zei: ‘Ik haal hem thuis wel uit elkaar om te zien wat er mis mee is.’
==
32 De nacht in Wolfsburg
Ondertussen waren Ilse Jandt en Jürgen Bodeux met de trein naar West-Duitsland gereden. Ze stapten in Braunschweig uit en dronken iets in de stationsrestauratie. Ilse Jandt belde haar moeder en vroeg haar om de boiler aan te zetten. Ze zouden tussen halfacht en acht uur aankomen en wilden graag een warm bad nemen.
==
Om ongeveer zeven uur waren ze in Wolfsburg. Eerst gingen ze naar de Bäckergasse. Daar waren Söre, Annette, Farim en een zekere Regine G. De leden van de groep vertelden dat ze twintig exemplaren van de Verklaring over Verraad in mapjes hadden gestoken en voorzien hadden van een opschrift. Voorzichtig, zodat Regine G. het niet kon horen, vertelden Ilse Jandt en Jürgen Bodeux dat Wölli na het succesvol uitvoeren van de actie naar Ilse Jandts moeder zou bellen. Zodra dat was gebeurd, zouden ze terugkomen naar de Bäckergasse. Söre zou dan, als gepland, met de mapjes naar Hamm gaan en ze daar afgeven.
Ilse Jandt en Jürgen Bodeux namen weer afscheid van de groep. Ze namen een bad bij Ilses moeder en zagen daarna op tv de film The Longest Day over de landing van de geallieerde troepen in Normandië.
Toen de film net was afgelopen ging de telefoon. Ilse Jandt nam hem op en ging met de telefoon naar de achterkamer. Bodeux liep achter haar aan. Het gesprek duurde niet langer dan een minuut. Toen ze ophing zei ze: ‘Het was Wölli. Hij zei dat het gelukt was. Hij neemt de nachttrein van Berlijn naar Wolfsburg.’
Bodeux zei later in zijn verklaring: ‘Na het telefoontje ging ik met Ilse naar de Bäckergasse. Iedereen was nog wakker. Ze zaten op ons te wachten. Toen Ilse de aanwezigen vertelde dat Wölli per telefoon had gemeld dat de actie geslaagd was, pakte Söre zijn spullen. Voor zover ik me kan herinneren pakte hij de geadresseerde mapjes met de verklaring en stopte die in een plastic tas. Rond twee uur ’s nachts bracht Annette von W. hem naar het station. Hij ging naar Hamm om daar de verklaringen per post te versturen. We hebben nog gewacht tot Annette terugkwam om te melden dat Söre vertrokken was. Toen zijn we gaan slapen.
Om ongeveer zes uur kwam W. [Wölli] aan. Hij vertelde dat hij een overstap had gemist omdat hij in slaap gevallen was, in Braunschweig geloof ik. Toen moest hij via Hannover naar Wolfsburg. Over de uitvoering van de actie vertelde hij: hij had de auto, de Tarantelbus, van Volker Weingraber geleend met een of andere smoes. Met de bus was hij naar het meer, de Krumme Lanke gereden. Daar had hij hem op een nabijgelegen parkeerplaats gestald. Bij het door Ilse Jandt beschreven bord met de tulp had hij Schmücker opgewacht. Die kwam even na tienen. Na het uitwisselen van het wachtwoord “honderd bloemen”, zei W. tegen Schmücker dat hij alleen maar de verbindingsman was en dat zijn contact zo zou komen. Zonder veel te zeggen was Schmücker naar het meer gelopen. Op een hem – W. gunstig lijkende plek had hij de Parabellum 08 uit zijn jas getrokken en op een afstand van vijf meter op Schmücker geschoten. Schmücker viel op de grond. W. had gezien dat hij hem in het gezicht had geraakt en dat hij niet meer bewoog. W. was naar de gele bus gelopen en ermee teruggereden naar Bahnhof Zoo.’
Op 5 juni, rond het middaguur, verliet Volker von Weingraber zijn huis aan de Köpenicker Straße. Voor zijn deur werd hij aangesproken door een man. Het was een medewerker van de veiligheidsdienst. Wien moest zo snel mogelijk bellen, er dreigde levensgevaar.
Om ongeveer 13.30 uur belde hij met Grünhagen. Hij was chagrijnig: ‘Ik heb niet veel tijd. Mijn ouders zijn in Berlijn. Ik heb afgesproken om met ze te gaan eten. Wat is er aan de hand?’ Grünhagen vertelde hem dat Schmücker doodgeschoten was aangetroffen. Weingraber was niet onder de indruk: ‘Ik ga toch geen afspraak met mijn ouders verzetten, omdat ze een idioot hebben afgemaakt? Ik heb hem zo vaak gezegd dat er iets gaande was.’ Ze spraken af elkaar even te treffen, maar dat lukte niet door een misverstand over de plek. Weingraber liet het telefoonnummer van zijn broer achter bij de dienst en zo ontstond een nieuwe afspraak om 17.30 uur.
Grünhagen vroeg of hij bereid was als getuige op te treden. ‘Als ik ze niet zo goed kende, zou ik me nu echt verneukt voelen,’ protesteerde Weingraber. ‘Er wordt eentje gemold omdat mensen vermoeden dat hij voor de veiligheidsdienst werkt, en dan vraagt u mij om me zo ongeveer in het openbaar als verrader te presenteren.’ Bovendien had Grünhagen hem toen hun samenwerking begon, verteld dat hij nooit tegen zijn wil hoefde te getuigen. Lachend voegde hij eraan toe: ‘Nu weet u hoe gevaarlijk mijn werk is. En ik weet het nu ook. Ik verwacht dat u er alles aan doet om dat zo te houden.’ Hij leek op geen enkele manier onder de indruk van de moord op Schmücker: ‘Nu gaat het pas echt beginnen. Ik denk dat ik na deze gebeurtenis Maria en John eindelijk weleens een keer te zien krijg.’
De jacht op Inge Viett en Ralf Reinders had kennelijk voor alle betrokkenen een hogere prioriteit.
Kort daarna kwam de opdracht om het onderzoek van de politie in een bepaalde richting te sturen zodat zijn werk voor de veiligheidsdienst geheim zou blijven.
Na overleg met zijn superieuren gaf Grünhagen informant Wien adviezen voor het geval hij betrokken zou worden bij het politieonderzoek. Grünhagen verklaarde: ‘Het is van belang dat u in de Schmücker-zaak verklaringen aflegt die de politie aan de ene kant helpen, maar die u aan de andere kant niet bij uw kameraden in moeilijkheden brengen. Als u bijvoorbeeld wordt gevraagd of die twee bij u gewoond hebben, bevestigt u dat, maar zonder verdere bijzonderheden te geven.’
Mocht de politie onderzoek doen in de Tarantel, dan moest hij zich zo neutraal mogelijk opstellen. ‘Als iemand een uitgebreide getuigenverklaring aflegt, waarbij ook u wordt betrokken, dan moet u verder weigeren te getuigen.’ Hij vroeg Weingraber of hij zich bewust was van de mogelijke gevolgen van zo’n weigering.
‘Het zou kunnen betekenen dat u in het onderzoek naar de moord op Schmücker als verdachte wordt aangemerkt,’ zei Grünhagen. ‘Mogelijk wordt u na huiszoeking gearresteerd en kan u een paar maanden in voorarrest komen te zitten.’
‘Daar ben ik uiteraard toe bereid,’ antwoordde de informant. ‘Tenminste, als het niet te lang duurt. Dan heb ik het over drie, vier maanden.’ Wel wilde hij vastgelegd hebben dat Grünhagens dienst zolang zijn maandelijkse lasten zou dragen: ‘Het gaat om ongeveer duizend mark.’ Daar ging de agent verder niet op in. Hij wilde eerst kijken of zijn informant daadwerkelijk bereid was om in voorarrest te gaan. (In de kantlijn van het betreffende rapport schreef Grünhagens chef later: ‘Goed zo!’)
Grünhagen vroeg Weingraber bij de volgende afspraak het door Wölli overhandigde pistool mee te brengen. De informant reageerde ontwijkend: ‘Die heb ik niet thuis opgeborgen.’ Hij moest er rekening mee houden dat Wölli het wapen op korte termijn terug wilde. Grünhagen maakte er geen probleem van: ‘Het is helemaal niet vreemd dat na zo’n gebeurtenis als de moord op Schmücker het mogelijke moordwapen – en in geval van twijfel mag u ervan uitgaan dat Wölli u inderdaad het moordwapen heeft gegeven – spoorloos blijft.’
Toen vroeg hij de informant Wien nog een keer naar de precieze tijdstippen waarop hij zijn vw-bus aan Ilse Jandt en Wölli had uitgeleend. Weingraber dacht na: ‘Rond 09.45 uur voor Bahnhof Zoo aan Ilse, teruggekregen om 12.30 uur. Rond 14.20 uur heb ik Ilse en Harry naar het station gebracht. Harry heeft het telegram naar Wolfsburg opgegeven om hun komst aan te kondigen.’
‘Hebt u dat ook gezien?’
‘Ik heb alleen gezien dat Harry het postkantoor binnenging en naar het loket liep, waar telegrammen kunnen worden opgegeven.’ Daarna waren ze met zijn drieën de trap naar het perron opgelopen waar ze afscheid namen. ‘Ik heb ze door de tourniquets zien gaan, heb me omgedraaid en ben het station uitgelopen.’
’s Avonds rond 20.50 uur zou hij de auto aan Wölli hebben gegeven, die hem rond 23.20 uur weer terug had gegeven. Wölli had hem nog gezegd dat hij meteen naar Wolfsburg zou gaan, dat ze hem daar bij het ontbijt verwachtten. ‘Ik heb alleen gezien dat Wölli in de richting van de treinen liep. We hadden in de hal al afscheid van elkaar genomen.’ Plotseling schoot Weingraber nog iets te binnen: ‘Toen ik de auto overnam, omhelsde Wölli me.’
‘Is u verder nog iets opgevallen?’
‘Nee,’ antwoordde de informant. Hij voegde eraan toe: ‘Wölli is wel de laatste van wie ik verwachtte dat hij zoiets zou doen.’
‘Wat heeft u op de avond van de vierde juni gedaan?’ informeerde Grünhagen.
‘Nadat ik de auto aan Wölli had gegeven, ben ik naar de film gegaan. Die was om 23.10 uur afgelopen. Ik kwam Steffen, een kennis tegen. We zijn iets gaan drinken in de Speisewagen, tegenover Bahnhof Zoo. Ik heb er een kop koffie gedronken en zag Wölli de parkeerplaats op draaien.’ Hij had tegen zijn kennis gezegd: ‘Daar is mijn auto.’ Steffen had de auto zeker ook gezien.
‘Had u echt geen idee?’ vroeg Grünhagen. ‘Het is weleens voorgekomen dat een informant uit angst voor ontmaskering informatie achterhield.’
‘Ik wist niets en kon ook niet vermoeden dat op deze avond iets tegen Schmücker ondernomen zou worden,’ antwoordde Weingraber. ‘Als dat zo was geweest, had ik het u verteld.’
Zo althans gaf Grünhagen het gesprek in zijn rapport weer. De intentie om zijn eigen onwetendheid en die van zijn informant op schrift te stellen is onmiskenbaar. In werkelijkheid moeten ze allebei al enige tijd geweten of vermoed hebben dat de situatie voor Schmücker dodelijk ernstig was.
==
33 Terechtstelling in het Grunewald
Op 6 juni maakten de kranten met grote koppen melding van de terechtstelling in het Grunewald. In zijn verklaring meldde Bodeux dat Annette von W. een stapel kranten was gaan kopen. Bodeux ging met Ilse Jandt naar de Schillerstraße om de was te doen. Op de terugweg naar de Bäckergasse pleegde Ilse Jandt nog een paar telefoontjes. Volgens Bodeux belde ze een aantal linkse boekhandels om te informeren of de ‘grote bruine mappen’ met de verklaringen waren aangekomen.
Op 7 juni verscheen in de Frankfurter Rundschau de tekst van de verklaring. De volgende dag stonden plotseling twee agenten voor het huis aan de Bäckergasse 2. Ze wilden Ilse Jandt spreken. Die kwam, zoals later in het politierapport kwam te staan, ‘spaarzaam gekleed’ (slip en pullover) aan de deur. De agenten meldden dat ze uit Berlijn kwamen en de moord op Schmücker onderzochten. Ilse Jandt antwoordde dat ze er in de krant over had gelezen, maar dat ze er verder niets over kon zeggen. Vervolgens toonden de agenten een foto van het slachtoffer. Ilse Jandt schudde haar hoofd. Nee, ze kende hem niet. De foto was ook te vaag.
‘Hoe komen jullie eigenlijk bij mij?’
‘Bij het lijk is een briefje met uw telefoonnummer gevonden.’
‘Dat snap ik niet.’
‘Maar u kent een zekere Bernd Laurisch?’
‘Ja, die ken ik uit de woongroep Zeughofstraße. Daar heb ik weleens geslapen.’
De agenten zeiden dat ze een dagvaarding voor haar hadden. Of ze mee wilde komen naar het bureau. Ilse Jandt wilde de dagvaarding zien, zei dat ze zich nog wilde wassen en aankleden voor ze meeging. Een van de agenten vroeg of ze een glas water voor hem had. De agenten werden binnengelaten, Söre haalde het glas water.
Ilse Jandt bleef niet lang op het bureau. Terug in de Bäckergasse vertelde ze de anderen: ‘Ze vroegen naar een huis met glas-in-loodramen. Dat had kennelijk iets te betekenen. Ik snap er helemaal niets van.’ Verder had ze op het politiebureau de Hamburgse advocaat Wolf Dieter Reinhard opgebeld, of hij zo snel mogelijk wilde komen. Ze zou met Jürgen Bodeux in de Schillerstraße op hem wachten.
Al in de namiddag kwam Reinhard in zijn rode Volkswagen kever met Hamburgs kenteken in Wolfsburg aangereden. Ilse Jandt reed met hem naar het kantongerecht. Daar legde ze een verklaring af: Eind januari/februari was ze in Berlijn geweest, daarna weer, ongeveer een maand voor Pasen, en van 2 tot en met 4 juni. Tijdens haar eerste verblijf in Berlijn had ze overnacht in de Zeughofstraße en Bernd Laurisch ontmoet. Ze wist niet dat Bernd Laurisch in werkelijkheid Ulrich Schmücker heette. Op 4 juni was ze aan het eind van de ochtend of het begin van de middag met de trein uit Berlijn vertrokken van Bahnhof Zoo. Ze was in Berlijn om vrienden op te zoeken, maar die waren niet thuis.
Verder verklaarde Ilse Jandt dat die Bernd Laurisch in december van het afgelopen jaar met een meisje, Usch genaamd, bij haar in Wolfsburg op bezoek was geweest. Ze wist niet dat Laurisch verhuisd was naar de Lahnstraße. Ze kwam veel in Kreuzberg, maar de Lahnstraße kende ze niet. De voorgeschiedenis van Ulrich Schmücker kende ze alleen uit de krant.
Op 3 juni sliep ze ’s avonds, het leek haar uitgesloten dat ze die avond bij iemand op bezoek was geweest.
‘Meer informatie over deze zaak heb ik niet. Voorgelezen, zelf overgelezen en getekend.’
==
Op 6 juni, stuurde Weingraber laat in de middag een telegram naar het adres van Ilses moeder, om een telefonische afspraak met Ilse Jandt te maken. Om acht uur ’s avonds zou hij haar in een café in Wolfsburg bellen. De informant Wien had een bandrecorder meegenomen naar het huis van zijn vriendin in Charlottenburg. Hij belde Ilse als afgesproken en drukte op de opnameknop.
‘Ja, hallo?’ zei Ilse Jandt.
‘Ja, Hartmut,’ antwoordde Weingraber.
‘Hoi.’
‘Hoe gaat het?’ vroeg de informant.
‘Uitstekend, dank je.’
‘Geweldig,’ zei Weingraber. ‘Dus je slaapt goed.’
‘Prima, prima.’
‘Hé, let op, kun je praten?’
‘Of ik kan zingen?’
‘Kun je praten?’
‘Ja,’ antwoordde Ilse Jandt.
‘Hé, let op, het is duidelijk dat hier in Berlijn het een en ander aan de hand is.’
‘Ja, dat is duidelijk,’ bevestigde ze.
‘Ze zijn in de Zeughofstraße geweest, ze hebben iedereen meegenomen en verhoord. Billy, slim als hij is, natuurlijk meteen ernaartoe. Werd ook meteen meegenomen uit de Zeughofstraße.’ Tilgener zou daarvandaan meteen zijn advocaat hebben gebeld. ‘Dat was wel weer fijn.’
‘Hm,’ zei Ilse Jandt.
‘Billy is ’s avonds bij mij in de Tarantel geweest. Anderhalf uur later zijn advocaat. Daar heb ik ook mee gepraat. Die heeft een paar goede adviezen gegeven, hoe je je moet opstellen. Billy loopt alweer op te scheppen dat hij werd gearresteerd op verdenking van moord.’
‘Ach ja,’ zei Ilse Jandt.
‘Zeg dat wel, ja. Hij heeft documenten ingezien. En ze vroegen hem ook naar jou.’
‘Echt?’
‘Ja, hij heeft weer een hoop onzin verkocht. Hij zei dat hij onze vriend Schmücker in 1973 voor het laatst heeft gezien. Allemaal flauwekul natuurlijk.’
‘Ja,’ zei Ilse Jandt.
‘Pas op,’ zei de informant, ‘in geval van nood moeten we toegeven dat je ook in Berlijn was. Dan moet ik ook zeggen dat je bij mij hebt geslapen.’
‘Ja, logisch. Kijk uit.’
‘Ja, let op, ik heb je in de kroeg leren kennen, viel op je.’
‘Ja, precies.’
‘Wilde met je neuken.’
‘Ja.’
‘Maar toen kwam er iemand anders en ging het niet door.’
‘Ja, precies.’
‘Ja.’
Ilse Jandt sprak Weingraber aan op Schmücker: ‘Let op, ik ken hem alleen onder die naam, eigenlijk ken ik hem niet, alleen onder die andere naam.’
‘En mij ken je uit de kroeg,’ zei Weingraber. ‘En omdat ik toch al ergens anders sliep, bij een kennis, kon er in mijn huis worden geslapen.’
‘Ja, precies,’ zei Ilse Jandt. ‘Ik ben alleen in Berlijn geweest om iets te regelen voor een boekwinkel, verder niets.’
‘Nou, ja, hoe moet ik dat weten?’
‘Nee, dat weet jij allemaal niet,’ bevestigde ze.
Toen kwam Weingraber tot de kern: ‘Pas op, dat apparaat bezorgt me koppijn.’
‘Ja, ach,’ antwoorde Ilse Jandt.
‘Hopelijk niet,’ zei de informant, ‘anders draai ik de loop eraf en gooi hem ergens...’
‘Ja, is het ’n...’ zei Ilse Jandt – volgens het verslag van het telefoongesprek.
‘Ach, krijg wat,’ zei Weingraber.
‘Ik heb vandaag...’ begon Ilse Jandt.
Weingraber onderbrak haar. ‘Ik heb nog geen nieuws gehoord.’
Zij: ‘Luister maar eens naar Deutschlandfunk.’
‘Ja.’
‘Die hebben gezegd dat de Beweging Tweede Juni de verantwoordelijkheid heeft opgeëist.’
‘Ja,’ zei Weingraber.
‘Ze hadden het over contrarevolutionair, er was sprake van verrader en contrarevolutionair. Heel goed dus, objectief gezien, heel mooi.’
‘Nou, geweldig,’ bevestigde de informant. ‘Wat de kranten in Berlijn schrijven weet je ook.’
‘Ja, ja.’
‘De Avond bracht het nieuws ’s middags al. Toen ik om twaalf uur De Avond kocht, wist ik het al.’
‘Ja.’
‘Daarom ben ik ’s middags voorzichtig bij onze vriend Billy langsgegaan, die bezorgt ons de grootste koppijn. Ik heb hem laten weten dat hij geen stommiteiten uit moet halen, dat hij rustig is, rustig blijft.’
Nu werd Ilse Jandt zelf onrustig: ‘Ja, ja, dat is duidelijk. Hé, we moeten stoppen, oké?’
Weingraber bood haar aan om de volgende avond op hetzelfde tijdstip terug te bellen. Ze wisselden een paar telefoonnummers uit in code en namen afscheid.
‘Dus, de mazzel!’ zei Ilse Jandt.
‘Ja zeker. Het beste.’
Weingraber hing op en leverde de geluidsband met het gesprek nog dezelfde avond rond 23.30 uur af bij veiligheidsagent Grünhagen af. Ook de Parabellum bracht hij mee, het vermoedelijke moordwapen dat Wölli hem ’s nacht op Bahnhof Zoo had gegeven. Ze spraken de volgende dag om zes uur af, om de details van het volgende gesprek met Ilse Jandt door te nemen.
De informant vertrok naar de Tarantel. Daar kwam hij Tilgener tegen. Die vertelde hem wat Weingraber al vermoedde: het verslag van het Schmücker-verhoor was door Billy getypt op zijn – Weingrabers – typmachine. Geen twijfel mogelijk, informant Wien zat ineens tot aan zijn nek in het moordcomplot tegen Schmücker. Grünhagen en hijzelf werden er zeer nerveus van. Dat blijkt uit de rapporten die Grünhagen bijhield van zijn gesprekken met Weingraber.
De volgende avond meldde Grünhagen zijn informant dat hij de Parabellum niet meer van hem terug zou krijgen. Wien werd razend. Als hij het wapen niet terugkreeg, wilde hij ook niet meer voor de veiligheidsdienst werken. (‘Hier dreigt een conflict!’ krabbelde Grünhagens baas in de kantlijn van het betreffende rapport.)
‘Voor mijn veiligheid is het het beste als ik het wapen ergens heb opgeborgen,’ hield Weingraber vol.
‘Dat is echt onzin,’ zei Grünhagen. ‘Doet u eens rustig.’
‘Ik weet ook niet of u mij het wapen bij gelegenheid eens onder de neus wrijft.’ Weingraber was duidelijk bang dat ze hem de daad in de schoenen konden schuiven. ‘U heeft nu wel iets achter de hand.’
‘Ik houd het wapen alleen bij me om u te beschermen,’ probeerde Grünhagen zijn informant gerust te stellen. ‘Er is overigens een hele plausibele verklaring die u uw kameraden kunt geven dat u het wapen niet meer heeft. Ieder normaal mens zou na zo’n strafbaar feit al het bewijsmateriaal onmiddellijk vernietigen.’
(‘Juist!’ schreef Grünhagens baas in de kantlijn.)
Dat deed de raf ook altijd, verklaarde Grünhagen: ‘U moet in uw gesprek met Ilse laten weten dat u het wapen niet meer heeft.’
‘Dan vraag ik Ilse eerst of ik het wapen echt moet vernietigen.’
Grünhagen bleef onbuigzaam: ‘Deze discussie is voor mij afgerond. U krijgt het wapen niet meer terug.’
Hij schetste zijn informant de risico’s: ‘Tijdens volgende operaties kan het gebeuren dat u ontmaskerd wordt, er kunnen zich situaties voordoen waarin u onmiddellijk handelend op moet treden. Dan is onze tegenstanders meteen duidelijk waar bepaalde informatie vandaan kwam.’
Weingraber wuifde het weg; ‘Ja, ja, dat heeft u gisteren ook al gezegd.’ Hij werd weer iets toeschietelijker: ‘U bedenkt wel iets om mij buiten schot te houden.’
‘Dat zullen we uiteraard proberen,’ zei Grünhagen. ‘Maar bij personen die niet kijken op een mensenleven, kun je het nooit helemaal zeker weten.’ Toen vroeg hij of Weingraber erg aan Berlijn hing.
‘Ik voel me hier erg op mijn gemak, maar ik ben te allen tijde bereid om een tijdje uit Berlijn te verdwijnen als dat nodig zou zijn.’
Ze namen afscheid. Weingraber vertrok naar een collega uit de Tarantel. Daarvandaan belde hij Ilse Jandt in Wolfsburg. De bandrecorder liep weer mee.
Na een korte begroeting vroeg Ilse Jandt of hij een baantje als kelner in de Tarantel had, voor Wölli. Hij had een werkvergunning nodig. ‘Die is ingetrokken door de bond,’ verklaarde ze.
‘Dat maak ik voor hem in orde, die werkvergunning,’ zei Hartmut.
‘Dat zou te gek zijn.’
‘Pas op jij, hier niks nieuws, de gebruikelijke blabla hier in de kranten, behalve natuurlijk de Frankfurter Rundschau.’
‘Ja, precies,’ viel Ilse Jandt hem bij.
‘Die hebben dat griezelig goed opgeschreven.’
‘Ja, vind je niet?’
‘Weet je wat er aan de hand is? Billy dreigt zijn kop te verliezen. Billy is knettergek.’
‘Pas maar op,’ reageerde Ilse Jandt, ‘als hij gaat lopen opscheppen, zal hem dat slecht bekomen.’
Weingraber stelde haar voor om hem een brief te schrijven en te antedateren: ‘Zodat je hem ergens buiten houdt.’
‘Dat wat?’ vroeg Ilse Jandt.
‘Dat je hem ergens buiten houdt. Hij zit ’m te knijpen. Hij is bang dat hij opgepakt wordt. Hij probeert zich in te dekken.’
‘Dat hebben wij hem al geschreven,’ zei ze.
‘Ik vrees dat het niet genoeg is,’ wierp Weingraber tegen. ‘Zeg dat hij een grote bek heeft.’
‘In de brief?’
‘Ja, schrijf maar.’
‘Hm,’ zei Ilse Jandt.
Weingraber kwam eindelijk op het punt dat hij wilde maken:
‘Hé, pas op, wat ik nog wou zeggen. Denk je niet dat het beter is als ik het apparaat vernietig?’
‘Dat je wat?’
‘Dat ik het apparaat vernietig.’
‘Nee joh, dat is toch niet nodig?’
‘Jij denkt dat het niet nodig is?’
‘Joh, het koffiefilter is in orde,’ zei Ilse Jandt.
‘Dat begrijp ik niet helemaal. Ik bedoel, dat snap ik persoonlijk niet precies, snap je. Heb je de Berlijnse kranten daar gelezen?’
‘Ja, ja.’
‘Het schot werd volgens de Berlijnse kranten rond 23.40 uur gelost.’
‘Ja, ja.’
Weingraber hield aan: ‘Ja, ik bedoel, ik weet niet, wat ze...’
Ilse Jandt ging er niet op in: ‘Eh, laat maar, Hartmut.’
‘Nou ja, het is goed, het is mooi,’ zei Weingraber. ‘Pas op. Die munitie wil ik natuurlijk wel het liefst wegsmijten.’
‘Ja, dat is natuurlijk...’
‘Daar ben je voor?’
‘Duidelijk, duidelijk, hm, duidelijk.’
Weingraber vroeg wanneer de groep weer naar Berlijn kwam.
‘Zodra ik weer geld heb. Met ’n week of twee, drie, denk ik.’
‘Bij jou nog wat gaande?’
‘Ach, wat.’
‘Niets?’
‘Neuh.’
Opnieuw probeerde Weingraber iets uit Ilse Jandt te trekken: ‘Ik weet niet wat ik van Billy’s praatjes moet geloven en wat niet... pas maar op.’
‘Ach wat.’ Ilse Jandt lachte. ‘Ik ben voor negenennegentig procent zeker, die ene kun je nooit weten, dat weet jij ook.’ Kennelijk was ze zeker van haar zaak. Ze spraken af elkaar maandag weer te bellen.
==
34 Een geweldige zoon
Op 8 juni, laat in de middag, kwam een kennis van Götz Tilgener naar Wolfsburg met een rapport van Tilgeners eerste verhoor, waarin hij verklaarde dat hij niets over de zaak Schmücker kon zeggen.
Twee dagen later verscheen er in Berlijn een tweede bericht van de Beweging Tweede Juni in de Extra Dienst – een linkse nieuwsbrief. Daarin stond: ‘Schmücker was niet alleen een verrader en een contrarevolutionair, maar naar eigen zeggen ook een agent van de veiligheidsdienst.’ Er volgden bijzonderheden uit Schmückers verklaring over zijn contacten met de agent van de veiligheidsdienst Peter Rühl. ‘Schmücker probeerde iedereen te slim af te zijn en trok zijn eigen plan als dubbelagent. Sinds zijn vrijlating werd hij door de Beweging in de gaten gehouden. Wij geloofden zijn verhaal van de schijninformant niet. Het was bedoeld om de aandacht af te leiden van zijn contacten met de Israëlische geheime dienst, waar hij ook voor werkte. Schmücker liet gedetailleerde handgeschreven aantekeningen na over de praktijken van de veiligheidsdienst met betrekking tot het beïnvloeden van politieke processen. In innige samenwerking met de “onafhankelijke rechterlijke macht”. De prijs die de veiligheidsdienst wilde betalen voor Schmückers spionage-activiteiten was aanzienlijk: een studiebeurs, een som geld “genoeg voor een huisje” (Rühl), een levensverzekering.’
Niet lang daarna drukte de Extra Dienst een brief af van mevrouw Schmücker: ‘Als moeder van de op 5 juni in het Grunewald vermoorde Ulrich Schmücker wil ik u het volgende mededelen: mijn zoon is niet de verrader zoals die nu aan de kaak gesteld wordt. De getuigenverklaring en de genoemde namen die leidden tot de arrestatiegolf in de zomer van 1972 in Berlijn, kwamen aantoonbaar van Harald Sommerfeld. Het proces tegen mijn zoon werd niet vervroegd op voorspraak van de veiligheidsdienst, maar omdat hij de “minst belaste verdachte” was. Bovendien hadden wij voor hem een eigen advocaat in de arm genomen. Het zwaarst wegende punt was de aangetaste gezondheid van mijn zoon. Als kind heeft hij tbc gehad en door de buitengewoon slechte verzorging dreigde de ziekte weer de kop op te steken. Ik heb alle mogelijke instanties aangeschreven en afgelopen om hem weer vrij te krijgen...
Toen Ulrich het proces achter de rug had en bij ons verbleef, belde Peter Rühl bijna dagelijks; ik nam de telefoon aan en stond naast mijn zoon tijdens de gesprekken. Steeds weer deed hij grote beloftes. Ulrich kon in Oxford of waar dan ook studeren, ook een richting waarvoor geloot moest worden. Boven alles wilde hij ergens anders met mijn zoon afspreken, maar Ulli ging daar nooit op in. Ik raadde het hem ten sterkste af en zelf merkte hij ook wel dat Rühl duistere plannen had. Ik kan in elk geval getuigen dat mijn zoon Peter Rühl duidelijk gezegd heeft dat hij zich die telefoontjes beter kon besparen. Hij was niet geïnteresseerd. De gesprekken duurden lang, een keer zelfs een uur en een kwartier. Mijn idee is, dat meneer Rühl dacht dat zijn “image” als ambtenaar was geschonden, misschien zat er voor hem ook wel een promotie in. Het is de man niet gelukt om een eenentwintigjarige jongen tot zijn werktuig te maken...
Ze hebben in plaats van mijn zoon een andere spion gevonden. Daarom werden in de krantenberichten de daden en getuigenverklaringen van Sommerfeld in de schoenen van mijn zoon geschoven. Automatisch werd de Beweging Tweede Juni gesuggereerd dat Ulrich Schmücker een verrader en een veiligheidsagent was. Wie er aan de touwtjes trok stond wel vast, alleen de daders moesten nog worden gevonden.
Met een beetje intelligentie hadden de mensen toch kunnen bedenken dat Ulrich nooit meer in Berlijn was opgedoken als hij verraad had gepleegd. Zijn verzoek om gratie was nooit afgewezen als hij een spion van de veiligheidsdienst was geweest.
Als ik hem waarschuwde en op de gevaren wees, zei hij altijd: “Het ergste wat mij kan overkomen, is dat ze mij de rest van mijn straf uit laten zitten.” Van jongs af aan was hij iemand die zich inzette voor sociaal zwakkeren en hij maakte het tot zijn levenstaak om voor andere mensen te zorgen. Hij had met zijn intelligentie, zijn achtergrond en zijn overtuigingskracht nog heel veel mensen warm kunnen maken voor de Beweging!
Maar ze waren te dom om dat in te zien. Ze dachten met een informant van de veiligheidsdienst te maken te hebben en maakten zichzelf tot een werktuig van de veiligheidsdienst.
De Beweging Tweede Juni zal aan deze moord ten onder gaan en ook Harald Sommerfeld zal niet lang genieten van zijn gratis studie.
Ik heb een geweldige zoon verloren en de jeugd die strijdt voor de vrijheid van de onderdrukten keek willoos toe, terwijl een van hun beste leden werd vermoord.’
==
In de linkse kringen van Berlijn en West-Duitsland gaf de zaak-Ulrich Schmücker aanleiding tot een discussie over verraad, geweld en solidariteit. De ontsteltenis over een achterbakse moord, een moord in eigen gelederen naar het voorbeeld van rechts-extremistische groeperingen, bleef niettemin netjes.
De redactie van het linkse tijdschrift Lange Mars schreef: ‘De actie stuit bij veel kameraden op onbegrip en op zijn zachtst gezegd weerzin. De afschuw van verraders is algemeen, en niemand zal bestrijden dat een revolutionaire groep zich moet beschermen tegen verraders. Toch valt er wel iets op af te dingen. Het probleem van het verraad is zo oud als de revolutionaire beweging. Iedere keer weer bleken mensen die in handen vielen van de politie hun mond niet te kunnen houden, was het eigen hemd (nog afgezien van de folteringen) ze nader dan de rok?’
Als mensen bij de politie doorslaan, vond men, wierp dat een ander licht op de recruteringsmethoden van de groep. Dan ging het ook om een probleem van de linkse beweging, die mensen op basis van valse tips om zeep helpt. ‘En nu ligt er eentje aan de Krumme Lanke, die kennelijk iets heeft gedaan wat hem boven het hoofd gegroeid is. Hij heeft de tegenspraak tussen de eisen die de revolutie stelt en de eisen aan het burgerlijk individu niet kunnen verzoenen, hij heeft getwijfeld, de guerillero uitgehangen, heeft nagedacht over manieren om zijn getuigenverklaringen te herroepen... Het gat tussen eisen en mogelijkheden heeft hij met zijn leven gedicht.’
Zo’n ‘afstraffingsactie’ mag dan gerechtvaardigd zijn bij ‘individuen die als uitzonderlijke kristallisatiepunten van reactionaire krachten fungeren en van wier verdwijning een destabiliserende uitwerking te verwachten is (Hitler enzovoorts), maar wat te doen met de kleine monsters?’, zoals de Lange Mars zich afvroeg. Daar waren toch mildere maatregelen voor, ‘fantasievolle, leerrijke, menselijke acties? Waarom werd hij vermoord? In de tragische eenzaamheid die deze groepen omringt, lijkt zich een proces te voltrekken dat uiteindelijk niet anders dan als pathologisch kan worden opgevat.’
De redactie kwam tot de conclusie: ‘Deze actie behoedt niemand voor verraad en voorkomt ook niet dat iemand verrader zal worden. De militaristische oplossing is niet dialectisch...’
In een open brief aan de Beweging Tweede Juni schreven de ‘West-Berlijnse Kameraden’: ‘Hoe je verraders wegvaagt hebben jullie getoond, maar weten jullie ook hoe kameraden verraders worden? (...) De moord op Ulrich Schmücker is een poging om het probleem van het verraad mechanisch op te lossen. Wij geloven niet in de afschrikkende werking van zo’n executie. Liggen de oorzaken voor verraad niet veel meer in de illusie dat er sprake is van bewapende strijd als je je bewapent? In het geloof dat er maar een paar de wapens hoeven op te pakken en dat de vonk dan vanzelf overspringt? Explosieven en pistolen zijn twee middelen uit honderden. Kom uit die doodlopende steeg... Jullie bijzondere kennis is belangrijk en noodzakelijk, ook voor ons. Jullie ervaring is belangrijk en noodzakelijk, ook voor jullie...’
==
De milde kritiek van ‘een paar besluiteloze, labiele en gefrustreerde linkse intellectuelen’ op de Schmücker-moord werd door de Beweging Tweede Juni gepareerd met een pamflet – waarmee ze zich associeerden met een daad waar de harde kern rond Inge Viett, Ralf Reinders en Till Meyer in eerste instantie niets te maken hadden.
‘Wij hebben de brief van een paar oud-avantgardisten over de terechtstelling van de agent schmücker gelezen en zeggen: die is jankerig, moralistisch, opruiend! wij zeggen verder: het zijn de kenmerken van de bourgeoisie en in dit geval van linkse bourgeoisie...
Het geschoolmeester in dat pamflet is zo ongekwalificeerd en zo zelfingenomen dat we verdommenogantoe moesten denken aan de wijsheden van onze meesters, bazen en opvoeders... iedere klassenbewuste proletariër zegt: een verrader, een spion, een agent wordt geëxecuteerd.
Jullie houding ten opzichte van de illegale strijd en jullie kennis daarvan is beneden peil en bovendien persoonlijk en ronduit onpolitiek.
Solidariteit is geen caritas...’
De ‘harde kern’ van de Beweging Tweede Juni had voor de moord het vragenformulier van Schmücker gekregen. Onthutst had Inge Viett het gekafte schriftje met de handgeschreven antwoorden van Schmücker aan Till Meyer laten zien. Die had zijn schouders opgehaald en gezegd: ‘Ja een monster, maar een kleintje. En wat nu?’
‘Je kunt een verrader toch niet zomaar in de scene laten rondlopen, er moet wat gebeuren!’ had Inge Viett geantwoord. Ze vertelde hem dat een paar kameraden hadden besloten iets tegen Schmücker te ondernemen. ‘Dat was niet mijn probleem,’ schreef Till Meyer later in zijn boek Staatsvijand. Toen Schmücker werd vermoord was hij in Italië, waar hij uit de krant vernam dat hij tot de hoofdverdachten werd gerekend. ‘Doodgeschoten, dat ventje? En wie had dat gedaan? Wij zeker niet, dan had ik het wel geweten. Wie waren die lui, waar Tuss [Inge Viett] laatst over had gesproken en die zich van Schmücker wilden ontdoen? Als ze het aan mij hadden gevraagd, had ik mij fel tegen executeren verzet. Nu was ik verbijsterd dat het was gebeurd.’
Terug in Berlijn hoorde hij van Inge Viett dat ook zij en de anderen van de Tweede Juni niets met de executie te maken hadden. Toen hij de actie scherp veroordeelde, zou hij in conflict met de anderen zijn gekomen. Hem werd laksheid verweten. ‘Wat is erop tegen een verrader en een veiligheidsagent neer te schieten?’ Till Meyer wierp tegen: ‘Als we alle verraders en spionnen willen neerknallen, waar beginnen we dan en waar houden we op?’
Er werd een plenaire bijeenkomst gehouden toen bekend werd dat Meyer de actie ook tegenover sympathisanten van de Beweging Tweede Juni had veroordeeld. ‘Dat gaat zo niet!’ klaagde Inge Viett, ‘daarmee ga je in tegen de groepssolidariteit. Wij zijn het niet geweest, maar we distantiëren ons er ook niet van.’
Later schreef Till Meyer: ‘Als we toen al hadden geweten hoezeer de veiligheidsdienst de Zwarte Juni al had geïnfiltreerd, zouden we zeker niet op het idee zijn gekomen dat vreselijke pamflet tegen die jankerige linksen te schrijven en te verspreiden. Daarin rechtvaardigden wij nogmaals de moord op de verrader en veiligheidsagent, hoewel wij het niet hadden gedaan.’
==
35 Het onderzoek
Op 14 juni 1974 werd Ilse Jandt opnieuw opgeroepen als getuige. Hoewel ze toen al lang als verdachte gold en dus had kunnen weigeren, werd ze als getuige verhoord, en vanwege haar weigering te getuigen vastgenomen.
Ondertussen had de veiligheidsdienst een foto doorgespeeld aan de politie waarop Ilse Jandt met een ‘onbekend persoon’ was te zien. De politie identificeerde de man als een zekere Dieter Hartmann. Op 12 juli ontving de recherche in Keulen een anonieme brief waarin de begeleider van Ilse Jandt op de foto, die intussen door een aantal kranten was gepubliceerd, daarentegen als Jürgen Bodeux werd geïdentificeerd. Op 15 juli liet de Berlijnse veiligheidsdienst de recherche ten slotte weten dat de man op de foto inderdaad Jürgen Bodeux was.
Drie dagen later bezocht Jürgen Bodeux Ilse Jandt in het huis van bewaring in Hildesheim. Hij overlegde zijn eigen persoonsbewijs, gaf zijn eigen naam op, maar werd noch gearresteerd, noch verhoord. Pas de volgende dag ontving hij een oproep om bij de politie te worden verhoord en reisde hij naar Hamburg om met advocaat Reinhard te overleggen.
Op 19 juli belde Bodeux informant Wien op.
‘Hoe is het met je?’ vroeg Weingraber.
‘Het gaat.’
‘Nou, dat is goed nieuws.’
‘De foto heeft ook in de Wolfsburger Nachrichten gestaan,’ zei Bodeux.
‘Echt waar?’
‘En ook in de bild-Zeitung’.
Weingraber antwoordde dat hij het niet had gezien.
Bodeux stamelde wat en zei toen: ‘Hé, we hebben het een en ander te bespreken, eh, heb je tijd om langs te komen?’
Weingraber was het met hem eens: ‘Ja, als het belangrijk is, kom ik langs.’
‘Ha, het is belangrijk.’
Weingraber zei dat hij die dag en de volgende ook niet kon omdat de barkeeper van de Tarantel met vakantie was. ‘Maandag op z’n vroegst.’
Bodeux antwoordde: ‘Breng veel tijd mee, het is heel belangrijk.’
‘Verder nog nieuws bij jullie?’ vroeg de informant.
Bodeux vertelde dat hij Ilse Jandt in de gevangenis had bezocht, drie keer: ‘Goed hè?’
‘Hé, weet je wat ik klote vind?’
‘Wat?’
‘Ze schrijft toch met Billy, nou, die Billy heeft haar een paar kutbrieven geschreven.’
‘Ja, ja,’ antwoordde Bodeux, ‘dat schreef ze mij ook.’
‘Maar nu heeft ze echt geantwoord. Ik zeg je, ik heb ze gelezen. Horen en zien verging me.’
Tilgener zou nu ook al met de pers ‘rondklieren’.
‘Dat heb ik ook gehoord,’ zei Bodeux. ‘Ga eens bij hem langs en doe hem eens flink de groeten van mij, met een uitroepteken, en als hij niet ophoudt met die ongein, zie ik mij gedwongen zelf langs te komen.’
Weingraber kwam voorzichtig ter zake. Hij nam het gesprek tenslotte op de band op. Tilgener was tegen hem over Schmücker begonnen. ‘Een keer zei hij: “Dit zeg ik je op de man af.” Ik dacht, eens zien waar hij mee komt. “Die Schmückerzaak hebben de Wolfsburgers sowieso alleen gedaan.” ’
Bodeux schraapte zijn keel, Weingraber ging verder. Tilgener had gezegd dat alleen Bodeux en hij konden schieten. ‘Nu begin ik ’m te knijpen. Hij beweert bij hoog en bij laag dat of ik of jij hebben geschoten.’
‘Hm,’ zei Bodeux.
‘Begrijp je?’
Tilgener, opperde informant Wien, moest wel ‘helemaal doorgedraaid zijn’.
‘Ja, ja,’ viel Bodeux hem bij.
Weingraber stelde voor een info met een foto van Tilgener te verspreiden. Bodeux was het met hem eens, maar vond dat Weingraber nog dezelfde avond bij Billy langs moest gaan om hem eens flink te bedreigen.
‘Moet ik hem duidelijk zeggen dat als hij er zo langzamerhand niet mee ophoudt, hij een paar knallen voor zijn kop krijgt?’
‘Ja!’ bevestigde Bodeux.
‘Oké,’ antwoordde informant Wien.
Ze spraken voor de komende maandag af.
‘Tot kijk Harry, de mazzel.’
‘Tot kijk.’
==
In de nacht van 21 op 22 juli reed Volker von Weingraber op zijn motorfiets naar Wolfsburg, waar hij tegen halfzes ’s ochtends aankwam. Farim wachtte hem op voor het huis van de woongroep aan de Bäckergasse. Samen reden ze naar de Saarstraße naar Söre. Zijn ouders waren op reis. Bodeux, Wölli, Annette en een vriend uit Keulen zaten daar bijeen. Ze spraken over Bodeux’ dagvaarding. De informant adviseerde geen verklaringen bij de politie af te leggen, maar alleen bij de onderzoeksrechter. Hij moest zich daarbij beroepen op paragraaf 55 van het strafrecht, volgens welke niemand belastende verklaringen tegen zichzelf hoeft af te leggen. Dan kon hij niet worden vastgenomen. Bodeux wilde nog overleggen met zijn advocaat in Berlijn.
Terloops meldde hij nog dat de groep tegenwoordig in zijn levensonderhoud voorzag met auto-inbraken. De geplande overval op de salarisadministratie bij Stern in Hamburg hadden ze voorlopig afgeblazen vanwege de omstandigheden. Een bevriende Keulse groep was net bezig de beroving van een Duisburgse geldloper te plannen. Weingraber kreeg de opdracht een huis in Berlijn te huren als onderduikadres voor Ilse Jandt, Bodeux en Wölli. Hij moest de kennelijk uit inbraken afkomstige identiteitspapieren, paspoorten en rijbewijzen en de ‘kurkentrekkers’ meenemen. En hij moest een paspoort of identiteitsbewijs voor ieder van hen laten maken. Alle spullen werden in een grote, blauwe reistas gepropt. Wölli zou hem bij zich houden. Bij het inpakken zag Weingraber nog twee pistolen, maar het merk en het kaliber kon hij niet vaststellen.
Rond negen uur ’s ochtends verliet Weingraber het huis met Bodeux. Hij bracht Harry op de motor naar het station van Wolfsburg, want die wilde Ilse Jandt gaan bezoeken in de gevangenis van Hildesheim. Weingraber zou hem daar later weer oppikken. De informant reed in de tussentijd naar Braunschweig naar zijn ouders. Daarvandaan belde hij de veiligheidsdienst om verslag te doen. Rond twaalf uur was hij op het afgesproken tijdstip in Hildesheim, waar Bodeux hem bedrukt meldde dat hij geen toestemming had gekregen om Ilse Jandt te bezoeken. Ze lunchten in een café vlak bij het station. Daarna zette Weingraber Bodeux opnieuw voor de gevangenis af. Hij wilde het nog een keer proberen. Veertig minuten later haalde Weingraber hem weer op.
Bodeux had Ilse Jandt mogen bezoeken. Ze reden naar Weingrabers ouders in Braunschweig en daarna weer naar de Saarstraße in Wolfsburg. Om 19.30 uur vertrok informant Wien weer naar Berlijn. Wölli zat bij hem achterop. Die voelde zich in Berlijn veiliger dan in Wolfsburg.
==
Onderweg aten ze een broodje in een wegrestaurant. Weingraber bracht het gesprek op de avond van de vierde juni, de avond dat Schmücker werd neergeschoten en Wölli hem het pistool overhandigde.
‘Wat heb je toen eigenlijk gedacht?’ vroeg Weingraber.
Wölli antwoordde met een wedervraag: ‘Wat bedoel je, het afdrukken of dat andere?’
‘Het afdrukken interesseert me op het ogenblik niet,’ zei Weingraber, ‘maar dat andere.’ Hij doelde op de plastic tas die Wölli hem had overhandigd zonder vooraf te waarschuwen voor de inhoud.
‘Ik heb je toch indirect gewaarschuwd toen ik zei dat als een smeris ons nu zou betrappen, ik voor een paar jaar de bak in zou draaien.’
Plotseling herinnerde Weingraber zich dat Wölli dat inderdaad had gezegd. Hij bracht het gesprek op de daad zelf: ‘Hoe heb je het gedaan?’
‘Gewoon, uit mijn zak gehaald en afgedrukt,’ antwoordde Wölli.
‘Als je die oude munitie van de Wehrmacht hebt gebruikt komt dat door de speciale legering uit tijdens het onderzoek,’ verklaarde de wapenspecialist Weingraber.
‘Ik heb het nieuwe magazijn met de nieuwe munitie gebruikt,’ antwoordde Wölli. Ik vertrouwde het wapen niet door de staat waarin het verkeerde. ‘Na het afdrukken heb ik ernaar gekeken en zag ik dat de kogel was afgevuurd.’ Zo gaf informant Wien het gesprek althans door aan zijn contact Grünhagen.
Weingraber zette Wölli af bij de grensovergang Helmstedt. Wölli zou daarvandaan naar Berlijn liften. Nog dezelfde nacht zouden ze elkaar in de Tarantel treffen. Wölli zou bij Weingraber in de Köpenicker Straße slapen. Bij hun afscheid kreeg Weingraber nogmaals de opdracht om paspoorten voor Ilse Jandt, Wölli en Bodeux te regelen. Hij nam de opdracht aan, tenslotte beschikte hij bij de veiligheidsdienst over specialisten die vakwerk leverden.
De eerste nacht in Berlijn bracht Wölli bij Tilgener door. Daarna trok hij bij Volker von Weingraber in. Hij kwam nauwelijks buiten en las veel. Tilgener had West-Berlijn verlaten en was naar zijn moeder vertrokken.
Informant Wien probeerde het gesprek steeds weer op de nacht van de moord te brengen. Wölli vertelde hem dat hij alleen met Schmücker bij de Krumme Lanke was geweest. Hij had gezegd dat ze op iemand moesten wachten. Op een bepaalde plek hadden ze wat heen en weer gelopen. Daar had Wölli van een afstand van zo’n zes meter op Schmücker geschoten. ‘Het was een voltreffer,’ zei Wölli, en daarna, dat het toeval was dat hij raak schoot. Ze waren van plan geweest de verklaring van de Beweging Tweede Juni op de plaats van het misdrijf achter te laten, maar dat was mislukt omdat Ilse Jandt was vergeten ze mee naar Berlijn te nemen. Ze hadden twee typemachines gebruikt. Eén was van de oudste dochter van Ilse Jandt. Tenminste volgens Weingrabers verslag aan Grünhagen.
==
Op 24 juli schreef Annette von W. een brief aan Wölli, die nog steeds in Berlijn was. Omdat hij bij Weingraber inwoonde, kon die de brief onderscheppen en kopiëren.
==
Wölli, mijn lieve Wölli, nu ben je niet hier en ik had me er zo op verheugd je te omhelzen, door jou te worden omhelsd en je mijn gelukkige glimlach te tonen. Een glimlach die liefde betekent, liefde voor jou en voor onze Revolutie. Dat is geen tegenspraak van het libido, maar de juiste en noodzakelijke dialectiek. Maar dat heb ik nog maar net geleerd. Jij en ik zijn niet bang om te zeggen dat we elkaar nodig hebben.
Hier in Wolfsburg in de Bäckergasse – tsja, gisteravond ben ik hier in een zwijnenstal terechtgekomen, na een paar dagen stonk het, en het was smerig. Ik moest nog een bed opmaken in het donker, handen wassen, tanden poetsen, ogen dicht, oren dicht, neus dicht, het bed klam, geen warme huid om te strelen, geen neus om neusje te wrijven, geen hand om vast houden, geen oren waar je ‘stiekem’ iets in kunt fluisteren, Wölli, je was niet bij me.
’s Morgens werd ik wakker, Harry was al op, hij ging weg, ik ging boodschappen doen, en toen, geen schoon bord te vinden, alles smerig en beschimmeld en Pit gaat in de komende dagen vast dood. Hij heeft een zwart gezwel aan z’n kont, het zit onder de stront, niemand wil het schoonmaken. Eten heeft hij de laatste drie dagen ook niet meer gekregen, water ook niet, hij is broodmager, hij piept niet meer en zijn ogen staan dof, zijn vel glanst niet meer, het is ook maar een dier. Ines is ook maar een kind, waarom zou je je daar druk over maken?
Het maakt me razend. Je kunt werkelijk spreken van de eenheid van theoretische en praktische praktijk, echt. De eisen die wij stellen, godverdomme, niemand houdt zich eraan. Dan kun je toch alleen maar zeggen, wat is dat voor eenheid? En wij noemen ons communisten? Avant-garde?
Harry wilde je er nog eens aan herinneren dat je bij Billy langs moet gaan, maar dat ben je vast niet vergeten.
Wölli, mijn liefste, ik hoop dat ik je snel kan komen opzoeken, voor zover ik mijzelf ken zal ik snel weer iets van mij laten horen. Wölli, tot gauw, een tedere kus boven je lippen, je snaveltje.
==
De informant onderschepte nog een tweede brief. Annette von W. had de politie op bezoek gekregen:
==
Mijn allerliefste Wölli, zie je, ik schrijf je vandaag alweer, maar er is een bijzondere reden voor.
Vandaag kwam de recherche uit Berlijn om Jürgen mee te nemen, maar hij was er niet en dus moesten wij ons identificeren. Tsja, en grappig genoeg had ik mijn identiteitskaart niet en liet ik mijn paspoort zien. Maar dat was niet genoeg, ze wilden mijn identiteit vaststellen in de smerissenkolonie. Ze waren weer eens strontvriendelijk, hielden een paraplu voor me op omdat het regende, wilden met me over het weer kletsen en nog een paar dingetjes en sloten me in een kantoor op met een vrouw van de recherche. Die vroeg me, zomaar leek het, naar Ilse en naar mijn levensloop tot dat moment. Na een tijdje werd ze afgelost door een ‘heer’ van de veiligheidsdienst. Ik vond hem volstrekt belachelijk: ‘Annette, ik wil je alleen maar helpen.’ De vaderrol die hij probeerde te spelen, paste helemaal niet bij zijn voorkomen. Hij wees me erop dat hij alleen maar wilde helpen om mij uit die gevaarlijke kringen te halen, dat was zijn plicht. Hij zou aan niemand doorvertellen wat ik op te biechten had.
Als het gevaarlijk werd wat de Schmücker-zaak betreft, zou hij mij buiten schot houden. De smeerlap. Ik zei dat ik hem niet kon helpen en dat het ook niets te maken had met het vaststellen van mijn identiteit. Hij zei dat ik niets hoefde te zeggen, maar liet meteen allemaal foto’s zien die in de afgelopen dagen waren gemaakt bij observaties. Je staat op niet één foto (maar ik weet niet wat er allemaal nog in hun laden rondslingert). Van mij hebben ze een hele mooie, die smeerlappen. Meer niet. Ik moest zeggen wie er allemaal op stonden, maar het speet me heel erg. Toen kwam de smeerlapperij. Twee kleurenfoto’s zo groot als een vel briefpapier, met veel bloed.
‘Ken je hem?’ Ik wees ze er nogmaals op dat ik inmiddels oud genoeg ben om met ‘u’ aangesproken te worden en dat ik verder niets te melden had. Toen liet hij zijn vadermasker snel zakken. Zijn bril kon de woede in zijn ogen niet verbergen. Hij vroeg me nog meer dingen, tot ik vroeg of ik weer mocht gaan en zei dat ik het te lang vond duren. Toen werd hij weer vader, hij voelde zich ook niet op zijn gemak in een politiebureau. Misschien konden we eens afspreken in een restaurant. Hij gaf mij zijn visitekaartje en verzekerde mij dat hij echt alleen maar wilde helpen. En vertrok.
Toen kwam die ouwe weer, ze deed of ze niets gemerkt had tot de smeris weer kwam. En die vertelden me dat de officier van justitie van de Berlijnse strafkamer op vakantie was, maar snel weet terugkwam, en die kon ons dwingen te getuigen. Ze hadden echt de pest in. Maar ik laat me door zulke types niet op mijn kop zitten. Het enige waar ik bang voor ben, is dat ze in hun onwetendheid en woede iedereen opsluiten die ze in hun vingers krijgen. Wölli, ik was zo blij dat ik niet bang voor ze was, en dat ik van binnen vreselijk moest lachen om hun onbeholpenheid. Ik ben verheugd en blij dat ik jou heb, door jou sterk word, met jou sterk word, dat is geen afhankelijkheid, maar een gemeenschappelijke basis die steeds duidelijker wordt.
Tot snel mijn lieve Wölli, ik mis je heel erg, ik omhels je stevig Wölli, want samen zijn we sterk. Je snaveltje.
Groeten van iedereen, Farim komt je snel opzoeken.
==
Weingraber had beide brieven bij zich op zijn afspraak met Grünhagen op 26 juli. Daar vertelde Wien dat hij inmiddels nog twee bijzonderheden over de daad had vernomen van Wölli. Eerder op de dag van die vierde juni was Wölli met Jürgen Bodeux naar de Krumme Lanke gereden om de plek te bekijken. Daarbij was hij bijna gefilmd. Een wandelaar was bezig opnamen van de omgeving te maken. Hij had om 22.10 uur met Schmücker afgesproken op een doodlopend pad bij de Krumme Lanke. Grünhagens baas schreef in de kantlijn van de betreffende aantekening van het rapport: ‘Waarschijnlijk Hermannstraße, daar zijn op 3.6. Ilse en Harry door de observatiegroep gezien!’
Wölli zou Schmücker met een bepaald wachtwoord aanspreken. Toen hij op het afgesproken tijdstip bij de Krumme Lanke aankwam, zag hij een paar mensen lopen die hun honden uitlieten. Hij zag Schmücker nergens en was des te verbaasder toen Schmücker plotseling uit de bosjes tevoorschijn kwam en hem aansprak met het wachtwoord. Ze hadden tegen hem gezegd dat hij om 22.30 uur op een bepaalde plek aan de Krumme Lanke mensen van de ira zou ontmoeten. Precies op dat tijdstip had hij daar met Schmücker gestaan, ze liepen nog een tijdje heen en weer, wachtend tot het dodelijke schot viel. Grünhagen noteerde wat hij kennelijk van zijn informant had gehoord: ‘Hoewel Wölli werd verblind door de vuurstraal uit de loop, kon hij zien dat Schmücker als een plank omviel.’
Wölli had Schmücker maar één keer eerder, namelijk bij de observatie in de Tarantel, gezien. Hij had voor de voltrekking van de daad handschoenen meegenomen, die hij aanhad toen hij in de vw-bus reed. Bij het schieten had hij ze niet aangehouden omdat ze te dik waren. Wölli had de mogelijke vingerafdrukken niet van het wapen geveegd, voor hij het aan Weingraber gaf. Grünhagen schreef in zijn rapport: ‘Met zelfkritiek geeft Wien vandaag toe dat het pistool later door Rühl en hem een paar keer is vastgepakt.’ (‘Jammer!!!’ schreef zijn baas in de kantlijn.)
Over de terugreis naar Wolfsburg wist Wölli nog te melden dat hij in de trein naar Hannover in slaap gevallen was en dat hij in Braunschweig door conducteurs was gewekt. Dat klopte met de bevindingen van de veiligheidsdienst. Bij de observatie was vastgesteld dat Ilse Jandt en Harry een enkeltje naar Braunschweig hadden gekocht. De veiligheidsdiensten concludeerden: ‘Als Wölli dat kaartje heeft gebruikt, moest hij eventueel, omdat hij tot Hannover wilde blijven zitten en slechts een kaartje tot Braunschweig had, bijbetalen en is hij daarom door de conducteurs gewekt.’
Wölli had Volker von Weingraber niet verteld of hij was uitgestapt in Braunschweig of verder was gereisd naar Hannover. De veiligheidsdienst wist alleen dat hij met een boemeltje doorreisde naar Wolfsburg. ‘Hij had toen echter nog maar zeven mark bij zich, wat niet genoeg was voor het laatste stuk.’ Na wat heen en weer gepraat hadden de conducteurs hem laten zitten tot Wolfsburg. Precies om acht uur was Wölli bij de rechtbank verschenen om een verklaring af te leggen met betrekking tot zijn dienstplicht. Dat was ook – volgens Wölli zelf – zijn enige alibi.
Grünhagen legde ook nog in zijn rapport vast wie er volgens de inlichtingen van informant Wien op de hoogte waren: ‘De hierna genoemde personen weten – volgens Wölli – dat hij de moordenaar van Ulrich Schmücker is: Ilse, Harry, Farim, Annette, Söre, advocaat R. (uit Hamburg) en informant.’
Bij de Berlijnse veiligheidsdienst werd inmiddels overlegd hoe de zaak verder moest worden aangepakt. Daarbij was rugdekking uit de hoogste kringen onontbeerlijk.
36 De politiek wordt ingeschakeld
Op 1 augustus verscheen een delegatie van de veiligheidsdienst bij de Berlijnse senator van Binnenlandse Zaken en loco-burgemeester Neubauer. Ze wilde groen licht voor de voorgenomen werkwijze met betrekking tot de sturing van informant Wien. Het rapport over ‘het overleg met de burgemeester’ werd als geheim geclassificeerd:
==
1. WIEN laat door zijn ‘vakman’ de aan hem overhandigde identiteitsbewijzen van de groep opknappen (met gebruikmaking van onze techniek).
2. Het Openbaar Ministerie zal de leden van de woongroep eerst als getuigen verhoren en daarna als verdachten ondervragen, daarbij zal het het Openbaar Ministerie opvallen dat één lid, namelijk W. [Wölli], ontbreekt. Het Openbaar Ministerie zal hieruit de conclusie trekken dat W. redenen heeft om te verdwijnen, en een gerichte zoekactie naar hem laten instellen.
3. In deze fase kan Wien, als dat uitvoerbaar is, tegen de groep zeggen dat met het gerichte opsporingsonderzoek de grond hem te heet onder de voeten wordt, dat hij een tijdje wil onderduiken, en uit voorzorg de tas met het wapen aan Grünhagen teruggeven.
4. NB Bij teruggave: weinig tijd, ouders niet in betrekken, angst voor observatie enz. dus liever in een kluisje op het station deponeren en Harry (of wie dan ook) de sleutel toespelen. Bij het legen van het kluisje – routinecontrole – arrestatie van persoon die de kluis leegt.
5. WIEN moet mee met de reis naar andere contactpersonen.
6. Huren van de ‘elegante’ woning kan worden voorbereid.
==
Grünhagen kreeg de opdracht om zijn informant voorzichtig op de hoogte te brengen van de volgende stappen. Nog dezelfde dag sprak hij om 13.00 uur met Weingraber af en vertelde hij hem wat zijn superieuren hem hadden ingefluisterd. Wien mocht het bij zijn ouders verstopte wapen onder geen enkele voorwaarde teruggeven aan zijn kameraden. Ook mocht hij in de komende tijd het contact met de Wolfsburgers op geen enkele wijze aanhalen. Grünhagen stelde zijn informant voor om samen na te denken hoe hij dat het beste aan kon pakken.
Ondanks de behoedzame aanpak van Grünhagen werd Weingraber woest: ‘Ik wil degene die deze stupide beslissing heeft genomen weleens even spreken.’ Hoewel hij dacht dat hij dichter bij de kring was gekomen die veel interessanter en tegelijkertijd gevaarlijker was, werd hij nu door Grünhagen gedwongen zich koest te houden. Die groepen wilden machinepistolen en explosieven hebben. Hij zou zich niet aan de opdracht houden, op eigen houtje inlichtingen verzamelen, die bij een notaris deponeren en te zijner tijd aan de burgemeester overhandigen.
Weingraber werd steeds kwader. ‘Ik kan ook zelf naar Binnenlandse Zaken stappen of de burgemeester een sappige brief schrijven! Ik ben toch niet zo achterlijk dat ik mijn nek níét uitsteek en me door de veiligheidsdienst laat droogleggen omdat dat toevallig zo uitkomt.’
Grünhagen probeerde hem opnieuw met zakelijke argumenten te overtuigen. Maar zijn informant was zo woedend dat hij weigerde te luisteren. Grünhagen begreep dat het zo niet ging: ‘Laten we morgen verder praten.’ (‘Goed!’ schreef zijn baas ernaast.) Weingraber hield zijn poot stijf: ‘We hebben niets meer te bespreken. Jullie krijgen van mij voorlopig geen informatie meer.’ Met een ruk stond hij op: ‘Ik voel me aan alle kanten genaaid.’ Zonder te groeten verliet hij het café.
’s Middags om vier uur meldde Wien zich telefonisch bij de veiligheidsdienst om nog een keer met zijn leidsman te overleggen. Ze spraken ’s avonds af.
Stipt om acht uur verscheen Weingraber. Hij was gekalmeerd en hield het nu zakelijk. ’s Middags was hij razend geweest. ‘Dat is nu eenmaal mijn temperament.’ Zijn verwijten golden niet Grünhagen persoonlijk, maar het bureau en degenen die onverstandige beslissingen voor hem hadden genomen. Hij beloofde ook het door hem verstopte wapen niet af te geven. Al vond hij het besluit ondoordacht, hij zou zich eraan houden.
‘Het zou beter zijn om een moment te organiseren waarbij het wapen bij de overhandiging aan een of andere kameraad in handen van de politie valt.’ (Grünhagens baas vond de suggestie kennelijk de moeite waard. Hij schreef naast de betreffende passage: ‘Daar moeten we het over hebben.’) Weingraber was zelfs bereid om een tijdje te gaan zitten als hij bij de ‘gefakete’ overhandiging zou worden gearresteerd wegens verboden wapenbezit.
Maar hij zag niet in waarom hij het contact met de Wolfsburgers moest verbreken. ‘Harry komt vast en zeker bij mij langs om met mij een paar uitstapjes te maken. Dat stelt me in de gelegenheid om de sprookjesvertelster, de groep uit Keulen, Arabieren of Maria en John te leren kennen.’ Hij had namelijk uit gesprekken met Wölli begrepen dat de Arabieren vijfenzestig kilo kneedbare explosieven wilden leveren aan de Duitse kameraden of al geleverd hadden. ‘Ik kan me gewoon niet voorstellen dat de burgemeester – of wie daar ook verantwoordelijk voor is – niet meer te weten wil komen over andere terroristen of de opslag van grote hoeveelheden explosieven, juist als die gelegenheid zich voordoet.’
Grünhagen weerlegde: ‘Politici kijken met een andere blik.’ Maar dat wilde er bij Weingraber niet in. Hij wilde dat Grünhagen de zaak bij zijn superieuren opnieuw onder de aandacht zou brengen.
De veiligheidsagent kwam terug op het punt van de Wolfsburgers: ‘U moet zich langzaam maar zeker kritischer over de groep uitlaten. Bovendien moest hij de kameraden erop wijzen dat hij in de zaak-Schmücker door de politie zelf als verdachte kon worden beschouwd. Hij moest de komende tijd voorzichtiger zijn en af en toe voor een paar dagen bij vrienden onderduiken. Daar was Weingraber het mee eens: ‘Dat is een goede manier om het wat rustiger aan te doen. Dat komt ook geloofwaardig over bij de kameraden.’ Maar het tochtje met Harry wilde hij zich niet laten ontgaan: ‘Dat levert vast en zeker nieuwe informatie op.’
Een paar dagen later ging Weingraber met Wölli bij Götz Tilgener langs. Ze waarschuwden hem dat hij beter ‘zijn smoel kon houden’. Toen Tilgener wantrouwend vroeg waar Bodeux was geweest op het moment van de daad, antwoordde Weingraber dat Harry in Wolfsburg in de Schillerstraße bij Ilses moeder televisie had gekeken.
==
37 Terrorisme en liefde
Op 5 augustus, na een gesprek met Weingraber, schreef Grünhagen in zijn rapport dat Maria, de gezochte Inge Viett, in een appartement in de buurt van het centraal station van Frankfurt am Main woonde. Dat had Wölli hem verteld. Maria was onherkenbaar. Ze droeg een lange zwarte pruik en zag eruit als een prostituee. Ze was van plan om met vakantie naar Frankrijk te gaan. De ‘moordenaarsbende’, vervolgde Weingraber, stond voortdurend in contact met Arabieren. De genoemde explosieven waren waarschijnlijk al door hen aan Duitse kameraden overgedragen. Bovendien had Wölli op 1 augustus een brief uit Wolfsburg gekregen met daarin honderdnegentig mark, voor zijn dagelijkse kosten. Als PS voor Weingraber schreef Harry onder de brief: ‘Voor Hartmut: ik ben nooit in Berlijn geweest. Jürgen.’ (‘Ach!’ schreef Grünhagens baas ernaast: ‘Nu noemt hij voor het eerst zijn eigen naam.’) Ook de andere Wolfsburgers kondigden in de brief hun komst aan. Die waren zelfs al in Berlijn.
Annette had gezegd dat Ilse Jandt vermoedelijk 14 augustus weer vrij zou komen. (Grünhagens baas, in de kantlijn: ‘Klopt, de officier van justitie is tegen.’) Verder wist Wien nog te melden dat leden van de groep hadden ingebroken bij de zus van Söre in Hamburg, waarbij een grote muntenverzameling, bestaande uit bijzondere uitgaven van vijfmarkstukken, was buitgemaakt. De verzameling zou zo’n achtentwintighonderdvijftig mark waard zijn. De woning was expres overhoop gehaald om bij de politie de indruk van een gewone inbraak te wekken. (‘Tot op heden is in Hamburg niets naar buiten gekomen,’ noteerde Grünhagens baas.)
Op 6 augustus schreef Jürgen Bodeux een brief aan Ilse Jandt, die nog in de gevangenis zat.
==
Hallo schat – geliefd wezen!
==
Bij mijn laatste bezoek van maandag heb jij het thema Lod [bloedige aanslag van een Japans terreurcommando op de luchthaven van Tel Aviv] aangeroerd en als fascistisch bestempeld. Om deze actie, die jij als klassiek voorbeeld van individuele terreur beschouwt, te verklaren is het goed een paar feiten in herinnering te brengen. De Israëli’s zijn vastbesloten de Palestijnen de zee in te drijven, zoals Dajan een keer heeft gezegd. Het is volkomen gerechtvaardigd om je tegen deze volkerenmoord met alle mogelijke middelen te verweren. De aanslag, schat, allerliefste, was een commandoactie als alle andere, zoals die in München, Khartoum etc. Dat bij de aanslag ‘onschuldigen’ om het leven kwamen klopt in zoverre niet, dat er geen onschuldigen zijn. De dood van drie Japanse kameraden is erger dan de Tai Berg!!!! De dood van de vakantieganger is minder erg dan een zwanenpoepje!
Zo, daar laat ik het bij voor vandaag, schat, rest mij nog te zeggen, en dat zeg ik trouwens graag – liever nog laat ik het je zien – dat ik krankzinnig, wild en teder van je hou, meer dan van alles op de hele wereld, en ik wil je nog bedanken voor het geluk dat jij me met je liefde schenkt – want voor mij betekent dat mijn leven. Hé schat, lieve, ik verheug me waanzinnig op dinsdag, als ik je afhaal, we naar huis gaan en ik je lichaam kan voelen – dag, zeg ik, tot donderdag eerst maar.
Je immer liefhebbende schat, die vandaag geen afscheid neemt voordat hij zijn schatje teder in slaap heeft gestreeld. Je schat.
==
Op 8 augustus viel de dagvaarding voor Annette, Farim, Wölli en Söre op de deurmat. Jürgen Bodeux, die nog steeds in de Bäckergasse woonde, schreef een brief naar Berlijn:
==
Hallo,
==
Brief is er! Billy op zijn smoel slaan, duidelijk! Met aankondiging! Dan nog, ook heel belangrijk: breng nog wat poen bijeen – heel dringend, we hebben nog ongeveer 500 nodig, waarom, later – in elk geval heel dringend... overigens hebben jullie allemaal een dagvaarding gekregen – allemaal!!!!
Omhelzing voor iedereen. Harry.
38 Onder observatie
Twee dagen daarvoor, op 6 augustus, was het observatieteam ii van de veiligheidsdienst weer afgereisd naar het huis van Weingraber in de Köpenicker Straße. Zes veiligheidsspeurders stelden vast dat Annette von W. om 09.20 uur Weingrabers huis verliet met zijn Deense dog Otto, om melk, kaas, broodjes en aardbeienjam te kopen voor het ontbijt. Daarna ging ze weer terug.
Om 10.20 uur verliet ze het huis met Wölli, met wie ze de U-Bahn nam naar Bahhof Zoo. Acribisch noteerden de beambten hoe ze samen door de stad slenterden, om ten slotte tegen twee uur een trein richting Krumme Lanke te nemen.
Om 14.20 uur stapten ze uit in Dahlem-Dorf en liepen naar het Grunewaldmeer. Tegenover het strandje gingen ze onder een boom zitten en bleven daar veertig minuten zitten. Toen stond Annette von W. op, kocht iets te eten bij een stalletje en ging weer naast Wölli zitten. Om 15.08 uur stonden ze op om weer naar huis te gaan. Rond 16.35 uur waren ze weer in het huis van informant Wien. De speurders noteerden: ‘Ze gedroegen zich de hele tijd geheimzinnig.’
Ook ’s avonds hield de veiligheidsdienst de groep in het oog. ‘Om 20.12 uur verschenen Annette, Wölli, S. en de hond, staken de straat over en gingen naar een telefooncel.’ Daarna waren ze met z’n drieën naar de Tarantel gegaan, tussendoor telefoneerden ze nog een keer. Om 22.13 uur waren ze weer thuis. ‘Om 22.16 uur werd in het huis de televisie aangezet.’ Een halfuur later braken de speurders hun observatie af.
De ochtend van 7 augustus werden twee observatieteams, samen twaalf agenten, ingezet. Minutieus werd iedere beweging bijgehouden, maar behalve boodschappen, wandelingen en ritjes met de U-Bahn viel er niets te melden. Op één ding na, namelijk dat ook informant Wien in de woning opdook. Op 8 augustus zagen de agenten informant Wien met zijn Wolfsburgse gast S. [Farim] in de woning schieten met een luchtdrukgeweer.
Op 9 augustus waren de observatieteams weer present. Het enige opvallende wat er die dag gebeurde: om 13.45 werd in de woning op doelen geschoten. ‘Na ongeveer twintig minuten mikten Wölli en Annette op het huis aan de overkant. Tot 15.30 uur werd er ca. honderdtwintig keer geschoten.’ Ze waren alleen gestopt toen iemand in de telefooncel aan de overkant stond.
‘Later schoten Wölli en S. rond vieren nog vijftig tot zestig keer naar het perceel aan de overkant. Om 17.20 uur verscheen de politie, kennelijk gewaarschuwd door voorbijgangers, om nader onderzoek te doen.’ Er kwamen nog meer politieagenten, maar om 18.50 uur waren ze allemaal weer vertrokken.
Tijdens de schietpartij met de luchtbuks werd overleg gepleegd met de veiligheidsdienst. Na ruggespraak met officier van justitie Przytarski, belast met het onderzoek naar de moord op Ulrich Schmücker, werd ervan afgezien ‘de politie officieel of anoniem daarvan in kennis te stellen’. Toen de politie uiteindelijk verscheen konden ze geen dader vinden.
Later riep Wien zijn onderhuurders tot de orde en bekritiseerde hij hun gedrag. ‘Ze erkenden dat ze fouten hadden gemaakt, en vertelden dat de politie had aangeklopt, maar dat ze niet open hadden gedaan.’ Verder zeiden ze tegen Weingraber dat ze zonder enige twijfel geobserveerd werden. Kennelijk waren de observatieteams van de veiligheidsdienst toch niet zo professioneel als ze zelf dachten.
Ook op zondag 10 augustus werd de Wolfsburger groep door twaalf man in de gaten gehouden. Er gebeurde niets.
Om elf uur meldde Bodeux zich volgens afspraak bij informant Wien. Later maakte hij notities van het gesprek, maar die waren zo slordig dat maar enkele passages begrijpelijk waren. Weingraber beklaagde zich over het onmogelijke gedrag van de kameraden en vertelde van de schietpartij in zijn woning. Bodeux was verbijsterd en zei verontwaardigd: ‘Dat meen je niet.’ Weingraber zei hem dat hij hem op het ogenblik niet kon helpen met de benodigde vijfhonderd mark. Farim en Wölli hadden nog geen werk en zelf zat hij even krap bij kas. ‘Zijn die achtentwintighonderd mark uit Wolfsburg al op dan?’ Bodeux zei dat het geld was uitgegeven aan de voorbereiding van de actie. ‘We komen nog vijfhonderd mark tekort.’ Weingraber informeerde nog of Bodeux en Ilse Jandt van plan waren onder te duiken. Zijn advocaat had het hem aangeraden, zei Bodeux. Maar Ilse Jandt wilde niet. Het telefoongesprek werd abrupt afgebroken, omdat Bodeux door zijn muntjes heen was.
Nadat Weingraber het gesprek aan Grünhagen had gerapporteerd, kwamen ze nog te spreken over de wapens die de informant bezat. Weingraber gaf toe dat hij twee luchtdrukgeweren met vizier had, een luchtdrukpistool, een doosje kogels en een schietklaar hagelgeweer uit 1920. De woorden ‘een doosje kogels’ zijn in het betreffende rapport vet omrand en er is een grote pijl bij gezet. Koesterde de veiligheidsdienst de verdenking dat Schmücker was neergeschoten met munitie van informant Wien?
Grünhagen waarschuwde Weingraber nog, dat zijn huis absoluut ‘schoon’ moest zijn vanwege eventuele huiszoekingen. Weingraber beloofde: ‘Ik zal alle wapens waar ik geen vergunning voor heb op een veilige plaats in huis opbergen. Ze spraken af dat hij zich onmiddellijk zou melden als Annette von W. wilde vertrekken.
==
Op 13 augustus werd Ilse Jandt na drie weken gijzeling vrijgelaten. Jürgen Bodeux haalde haar op uit het huis van bewaring in Hildesheim en ging met haar terug naar de Bäckergasse in Wolfsburg. Daar schreven ze samen een brief aan hun kameraden in Berlijn.
==
Lieve collega’s en kameraden!
==
We nodigen jullie uit voor een discussie over onze groep. Voortgekomen uit kleinburgerlijkheid, hebben wij ons op de hoge paardenrug van de trots geslingerd. Zowel subcultuur als chaotisch anarchisme. Zowel nonconformisme als conformisme... ik sta op mijn recht op luiheid en eis de afschaffing van werk. Ilses belangrijkste inzicht na zeven weken in de bak: ‘Ik ben geen anarchiste!’
LEVE DE DICTATUUR VAN HET PROLETARIAAT!!!
DE STRIJD GAAT VOORT!!!
Op jacht gaan, duiven schieten, MAAR JE NIET LATEN PAKKEN!!!
Wereldgeest Söre, Jürgen en Ilse
==
Een dag later reisden Ilse Jandt en Jürgen Bodeux naar de omgeving van Rhein en Main. Onderweg schreef Ilse Jandt een brief aan de groep die ze op 20 augustus in Darmstadt op de post deed.
==
Hallo, allemaal!
==
Onderweg op vakantie, steeds verder met liberalisme/klassebewustzijn/houding: kritisch: egoïsme en medogenloosheid, om het narcisme te bevredigen was het duivenschieten. Niet collectief gedacht, en vooral bedacht, dat jullie het geld hebben opgemaakt, als het jullie wat kan schelen, als vóór 31.08 niet vijfhonderdveertig mark (ook achterstallige) huur betaald wordt, staat de deurwaarder voor de deur... zeven weken in de bak – Hoera, wat ben ik bijgekomen!
==
Vervolgens kritiseerde Ilse Jandt de houding van individuele leden van de groep. Bodeux had nog een eigen briefje in de envelop gestopt:
==
Hallo, ja, ik ben het.
==
Nu mama jullie heeft uitgescholden en jullie hopelijk in de hoek heeft gezet en jullie je geschaamd hebben, zoals het jullie (klein-)burgerlijke kindertjes betaamt, en jullie waarschijnlijk flinke minderwaardigheidscomplexen hebben opgelopen, een paar opbeurende woorden van mij: De strijd gaat voort!
Venceremos!
Excuses voor mijn cynisme – maar jullie weten dat ik mijn agressie anders niet kwijt kan – ja, inderdaad, klote, duidelijk!
==
Wölli was zo boos over de twee brieven dat hij ze op de grond smeet en ze vertrapte. Dat gaf informant Wien althans door aan zijn vertrouwensman bij de veiligheidsdienst.
Op woensdag 14 augustus kreeg Volker von Weingraber een telefoontje van Bodeux in de Tarantel. Söre en hij hadden een dagvaarding gekregen en een verklaring afgelegd. De agenten hadden steeds weer naar Farim en Wölli gevraagd en vonden hun afwezigheid verdacht. Weingraber moest Farim overbrengen dat hij zo snel mogelijk naar Wolfsburg terug moest keren om een eerdere verklaring over zijn militaire dienst te herroepen. Farim had geprobeerd met een valse declaratie een hoger presentiegeld te incasseren. Tot Weingrabers verbazing ging Farim donderdag daadwerkelijk naar Wolfsburg, om vrijdagmiddag alweer in Berlijn op te duiken. Hij had voor Weingraber en Wölli een kopie van Bodeux’ verklaring meegenomen en mopperde dat Söre niet om een kopie van zijn verklaring had gevraagd. Gezamenlijk kwamen ze tot de conclusie dat Söre de zwakste schakel van de groep was, je wist niet hoe hij zich de volgende dag zou houden. Farim zei verder dat er over veertien dagen een actie in Darmstadt stond gepland.
Ilse Jandt en Jürgen Bodeux waren intussen doorgereisd naar Frankfurt om de ‘sprookjesvertelster’ Brigitte Heinrich op te zoeken. Ook daar werden ze door rechercheurs in de gaten gehouden. In een rapport van de recherche van de deelstaat Hessen van 19 augustus stond: ‘Vandaag meldde de dienst uit Berlijn dat de laatste dagen leden van de Beweging Tweede Juni op verschillende plaatsen in de Bondsrepubliek werden geobserveerd. Daarbij werd vastgesteld dat leden van deze groepering op het ogenblik bijeenkwamen in de omgeving van Rhein en Main. Op 18 augustus verlieten Ilse Jandt en Jürgen Bodeux de deelstaat Niedersachsen en namen zij de trein naar Rhein-Main. [...] Ze deponeerden hun bagage in een kluis op het centraal station van Darmstadt en gingen te voet naar het restaurant Wienerwald. Daar ontmoetten zij twee mannen die ze daarna meenamen naar het Darmstadt Haus, Frankfurter Straße 38.’
Op 22 augustus verlieten Ilse Jandt en Jürgen Bodeux Darmstadt, waar ze bij een kennis hadden gelogeerd, gingen terug naar Frankfurt om Brigitte Heinrich te bezoeken. Bodeux kreeg van de anderen de opdracht om zijn vader te bellen om hem geld te vragen. Bodeux verliet het huis en meldde later dat hij had geprobeerd zijn vader uit een telefooncel te bellen, maar dat hij niet thuis was. Dezelfde avond reden Jürgen Bodeux, Ilse Jandt en Reinhard G., die zich inmiddels bij hen gevoegd had, terug naar Darmstadt.
De sfeer was slecht. Ilse Jandt en Reinhard G. begonnen Bodeux te wantrouwen. Vooral dat zijn vader niet thuis was leek hen onwaarschijnlijk. Reinhard G. belde Bodeux’ vader, waarbij hij zich uitgaf voor Buchholz. De vader was thuis. Er ontstond ruzie, Bodeux werd verweten dat hij had gelogen over het telefoontje aan zijn vader. Bodeux was woedend. Hij ging als een razende tekeer, huilde en schreeuwde.
==
Op vrijdag 23 augustus hervatte de Berlijnse veiligheidsdienst de observatie van Wölli. Ploeg i werkte van drie uur tot zes uur, ploeg ii van zes uur tot negen uur en groep iii van negen tot twaalf uur. Alle drie de ploegen bestonden uit drie agenten. Ze vatten post in de nabijheid van Weingrabers huis. Om 16.16 uur kwam Wölli ergens vandaan. De agenten noteerden: ‘Zwart leren jack, roze trui, gebleekte spijkerbroek, zwarte schoenen.’ Het werd een saaie wacht. Er viel niet meer te melden dan dat Wölli om 22.45 uur het huis verliet en met de hond van de informant, de zwarte hond Otto, naar de Tarantel was gelopen. Daar zat hij alleen aan de bar tot 23.40 uur en toen was hij weer naar huis gegaan.
Ook de volgende dag waren de agenten op hun post. Maar er gebeurde niets vermeldenswaardigs.
Op 25 augustus trok Farim, die in de tussentijd naar Wolfsburg op en neer was gereisd, weer bij informant Wien in. Hij kwam melden dat Bodeux hem dat in een kort briefje had opgedragen, en ook dat de voor een overval geselecteerde objecten waren tegengevallen. Bodeux zou zich op 27 augustus om 21.00 uur bij ‘Hartmut’ melden. Maar op het afgesproken tijdstip was Bodeux daar niet meer toe in staat.
==
39 Operatie Brug
Het onderzoek van de politie naar de leden van de groep uit Wolfsburg had geen succes. De rechercheurs vermoedden dat de groepsleden hun zwijgen niet zouden verbreken en dat geen van hen zonder meer bereid zou zijn een getuigenverklaring af te leggen. De korpsleiding zon op andere middelen.
Het afdelingshoofd van de Berlijnse veiligheidsdienst Zachmann vatte de gebeurtenissen in zijn toespraak tot zijn collega’s als volgt samen: ‘Hoe succesvol die tactiek (verhoor van de verdachten als getuigen, isolatie van Ilse door middel van gijzeling) ook was, ze volstond niet om een verband te leggen tussen de verhoorden en de moord. Het onderzoek leverde zelfs niet genoeg op om arrestaties te kunnen verrichten. En daarin zagen wij onze laatste hoop de daders te achterhalen. Zelfs de meest intensieve naspeuringen van de politie hadden geen feitelijke bewijzen aan het licht gebracht.’
Uiteindelijk werd besloten tot Operatie Brug: Volker von Weingraber zou in opdracht van en in samenwerking met de veiligheidsdienst een verkeersongeluk in scène zetten. Op 23 augustus huurde hij bij ‘Interrent’ in Helmstedt rond 13.00 uur met valse papieren een Volkswagen met het kenteken STH-RP-33. Om 20.00 uur had hij een afspraak met zijn contactpersoon bij de veiligheidsdienst.
‘In de tussentijd,’ schreef Grünhagen later in zijn rapport, ‘werd op de snelweg tussen Braunschweig en Wolfsburg een plek uitgezocht waar het geënsceneerde ongeluk, waarbij de kofferbak klem moest komen te zitten, kon plaatsvinden.’
Weingraber trok handschoenen aan en veegde alle plaatsen waar hij vingerafdrukken kon hebben achtergelaten zorgvuldig schoon. Tegen één uur ’s ochtends reed hij op de aangeduide plek de Volkswagen een ongeveer drie meter hoog talud af. Hij liet de motor lopen en het licht branden. Weingraber klom uit het wrak en kroop omhoog naar de snelweg. De auto was vanaf die plek niet te zien. Onder de valse naam ‘Marx’ meldde hij het ongeluk bij de politie. Daarna liftte hij naar Wolfsburg om de groep van zijn pech op de hoogte te stellen. Niemand leek enige verdenking te koesteren, hoewel hij in de kofferbak een levensgevaarlijk vrachtje vervoerde: het afgezaagde kleine kaliber geweer, een pistool van het merk Mauser met munitie, de achterhaalde plannen voor de overval op de salarisadministratie van Stern Hamburg, inbrekersgereedschap en een spaarbankboekje op naam van Jürgen Bodeux. De Wolfsburger-groep had Weingraber al deze spullen begin juli in bewaring gegeven en hij zou het die dag teruggeven.
Rond 02.00 uur arriveerden twee patrouillerende politiewagens bij de plaats van het ongeluk. Rond drieën werd de auto weggesleept en op een omheind terrein gestald. Bij de veiligheidsdienst wist men ineens niet meer zo zeker of het netjes in de kofferbak gelegde, belastende materiaal ook was aangetroffen. De Berlijnse veiligheidsdienst schakelden collega’s in Hannover in. Die gaven het door aan de politie. De auto werd opnieuw doorzocht. Deze keer werd de tas in de kofferbak gevonden en in beslag genomen.
Toen een van de dienstdoende rechercheurs het idee kreeg dat het ongeval misschien in scène was gezet, werd hij er door de veiligheidsdienst discreet op gewezen dat het om een ‘operatie van de Berlijnse veiligheidsdienst’ ging. De aangelegde processen-verbaal werden volgens een rapport van Grünhagen van 30 augustus ‘zo opgebouwd dat er geen verdenkingen konden ontstaan met betrekking tot de aanleiding van het ongeluk’. Het was zo in elkaar gezet dat het later bij de processen lang onduidelijk bleef hoe de veiligheidsdienst het recherche-onderzoek had gemanipuleerd. Pas in vierde – en laatste – instantie doorzag het hof de strategie van de veiligheidsdienst: ‘Doel van Operatie Brug was ter voorkoming van verdere strafbare feiten, de wapens in handen van de recherche te spelen, zonder dat Weingraber daarbij werd ontmaskerd. Voorkomen dat met de wapens misdrijven zouden worden uitgevoerd, had voor de veiligheidsdienst hoge prioriteit omdat zich onder de wapens ook het klein kaliber geweer “Landmann-Preetz” bevond, dat Volker Weingraber uit eigener beweging aan Ilse S. [Jandt] en Jürgen Bodeux ter beschikking had gesteld. Overigens bestond volgens verklaringen van de getuige Natusch in de “Zachmann-toespraak” ook de mogelijkheid om Weingraber de tas met wapens te laten “verliezen’ en daaromheen een “verhaal” te construeren. Die mogelijkheid werd door de leiding van de veiligheidsdienst echter bewust verworpen, omdat dat – volgens de getuige Natusch – “de vervolging van de verdachten in de Schmücker-moord niet ten goede zou komen.” Het was eerder de bedoeling van Operatie Brug om tegelijkertijd andere arrestatiemogelijkheden te creëren tegen de verdachten; want het recherche-onderzoek naar de moord op Schmücker had geen tastbaar bewijs opgeleverd dat arrestatie van de verdachten rechtvaardigde. In de Zachmann-toespraak werd Operatie Brug als volgt beoordeeld: ‘Uiteindelijk was de enscenering van het ongeluk een groot succes. Het ongeluk en zijn gevolgen waren de sleutel waarmee het Openbaar Ministerie uiteindelijk lukte de daderkring open te breken en de gewenste getuigenverklaring in de moordzaak-Schmücker binnen te slepen. Wij moeten hierbij toegeven dat het geluk ons een krachtig handje heeft geholpen.
Door het bij het ongeluk aangetroffen materiaal was het Openbaar Ministerie in staat Ilse B. [Jandt], Jürgen Bodeux en nog twee andere personen in Darmstadt aan te houden op verdenking van deelname aan een criminele organisatie. Tegen W. [Wölli] en S. [Farim] werden arrestatiebevelen uitgevaardigd op grond van eerdere, minder belangrijke strafbare feiten. Daarmee waren van de daderkring alleen Annete von W., Sönke L. [Söre] en – voor de buitenstaanders – de informant nog op vrije voeten. Maar dat was voor de bescherming van de positie van de verbindingsman absoluut noodzakelijk.
Nu, mijn heren, moest blijken of de tactiek die door de politie, het Openbaar Ministerie en door ons gezamenlijk werd gevolgd, zou werken. Tenminste één van de daders moest worden overgehaald een bekentenis af te leggen. En we hadden geluk, onze inschatting bleek juist. Götz Tilgener, die we van meet af aan hadden beschouwd als de zwakste schakel, en die ook niet direct betrokken was bij de uitvoering van de daad, legde als eerste een bekentenis af over de beraming van de moord. Dat alleen al gaf het Openbaar Ministerie de gelegenheid de uitgevaardigde arrestatiebevelen om te zetten in verdenking van moord en die een tijdlang stand te laten houden.”’
==
40 De arrestatie
Ilse Jandt schreef op 23 augustus een briefje van drie regels aan Söre. Alles liep anders dan gedacht. Daarom moest hij niet naar Frankfurt/Darmstadt komen. Ze eindigde de brief met het woord ‘au’.
In de namiddag van 26 augustus maakten Bodeux, Reinhard G. en Ilse Jandt een wandeling in de omgeving van Darmstadt. Ilse Jandt wilde een oude kerk bezichtigen. Om ongeveer 15.30 uur liep Bodeux een telefooncel in. Na een telefoongesprek van vijf minuten zei hij tegen de anderen dat hij nu met zijn vader had gebeld over het geld. (Tijdens de verhoren verklaarde de vader desondanks dat zijn laatste gesprek met zijn zoon twee dagen eerder, op 24 augustus plaatsvond.) Ze gingen op een parkbankje zitten.
Om 15.30 uur vertrok een politie-eenheid naar het stuk bos waar de drie zich ophielden. Een kwartier later, om 15.45 uur, werden ze aangehouden. In het proces-verbaal van de recherche staat: ‘Volgens opdracht reden op 26 augustus rond 15.30 uur beambten van de recherche Darmstadt met beambten van de meklka [de mobiele eenheid van de nationale recherche] naar het bos tussen Böllenfaltor en Traisa en namen daar op ongeveer één kilometer afstand van het dorp Traisa drie personen in voorlopige hechtenis. Het was ons bekend dat deze drie personen op dat moment verbleven in Darmstadt, Frankfurter Straße 38 drie hoog, bij Bucholz.
De opdracht luidde de hierna genoemde personen in voorlopige hechtenis te nemen. De personen worden verdacht van deelname aan een criminele organisatie. De beschrijving die wij van de personen hadden, klopte nauwkeurig. De aanhouding verliep zonder incidenten.’
Op 27 augustus doorzocht de politie het huis van de woongroep aan de Bäckergasse in Wolfsburg. Op dezelfde dag ontvingen Ilse Jandt en Jürgen Bodeux hun arrestatiebevel wegens verdenking van deelname aan een criminele organisatie. Reinhard G. kwam korte tijd later weer op vrije voeten.
Ilse Jandt zei niet veel bij de verhoren. Dat ze in Wolfsburg woonde aan de Bäckergasse nummer 2. ‘We hebben het huis als groep gehuurd van de gemeente Wolfsburg. De groep heeft geen naam.’ Ze was in Darmstadt op vakantie. Na kort overleg met haar advocaat Jacobi verklaarde Ilse Jandt: ‘Ik heb langer dan tweeënhalf jaar vastgezeten in Vechta. Onlangs nog ben ik als getuige gegijzeld... Ik heb geen zin om ook nog maar iets te zeggen. Ik heb mijn buik vol van terreur.’
==
Operatie Brug was succesvol verlopen. Nu moesten de veiligheidsdienst en het Openbaar Ministerie nog regelen dat de andere vermoedelijke daders konden worden gearresteerd. Dat lukte met twee zakken gips. Die waren door Wölli en Farim gestolen ‘met gebruikmaking van een wederrechtelijk verkregen steekwagen’. Voor dit vergrijp kregen beide daders een waarschuwing, een geldboete van vijftig mark, en gevangenisstraf. Het Openbaar Ministerie wees op mogelijk vluchtgevaar, gezien het feit dat Wölli en Farim naar Berlijn waren afgereisd en daar geen adres hadden waar de dagvaarding kon worden betekend. Waar het Wölli betrof was dat pertinent onwaar, maar de betrokken officier van justitie nam daar geen aanstoot aan.
Bij de veiligheidsdienst was men intussen ongerust. Ze bevonden zich in een doodlopende straat. Ze wisten weliswaar veel over de zaak, hun informant zat er diep in – maar hoe moesten ze het onderzoek sturen, zonder daarbij hun eigen kennis te openbaren en daarmee hun eigen bronnen? Dat kon alleen met een Openbaar Ministerie dat het niet zo nauw nam met de principes van de rechtsstaat. De jonge, forse officier van justitie Przytarski was de juiste man op de juiste plaats. Hij leidde het onderzoek in nauw overleg met de veiligheidsdienst.
In de loop van vier Schmücker-processen werd steeds duidelijker hoe ver de officier van justitie was meegegaan in de spelletjes van de geheime dienst. Maar alleen in het eerste en het vierde proces werd de handelwijze van het Openbaar Ministerie besproken. Het hof vond bijvoorbeeld de aanhouding van Wölli ‘achteraf, op grond van het proportionaliteitsbeginsel bedenkelijk’. In werkelijkheid was het daarbij niet gegaan om de diefstal, maar om de moord op Schmücker. Voor zijn betrokkenheid bij die zaak was – omdat men de door informant Wien aangedragen feiten niet wilde prijsgeven – geen sluitend bewijs voorhanden.
De aanhouding zonder direct verband met de moord op Schmücker gaf het Openbaar Ministerie nog een ander voordeel. Wölli en Farim konden – zoals eerder al bij Ilse Jandt was geprobeerd – als getuigen worden behandeld. Als verdachten hadden ze kunnen weigeren te getuigen, als getuigen niet. Als ze bleven zwijgen, kon de officier van justitie gijzeling opleggen. Maar behalve dat hij het recht boog, bereikte hij niets. Wölli en Farim zeiden niets. De officier van justitie slaagde erin de vrijlating van Wölli zo lang te rekken tot hij een nieuw arrestatiebevel kon opstellen: wegens de moord op Ulrich Schmücker.
Pas op 8 oktober, toen de rechter hem het arrestatiebevel wegens moord toestond, werd dat van Wolfsburg vanwege het proportionaliteitsbeginsel opgeheven. Dat was niet meer nodig.
Tegen Götz Tilgener vaardigde officier van justitie Przytarski op 30 augustus ook een arrestatiebevel uit. De beschuldiging luidde: het verzwijgen van een voorgenomen strafbaar feit. Een voormalige gevangene, die in november 1973 met Tilgener opgesloten zat, had verklaard, dat Tilgener hem had verteld dat iemand die belastende verklaringen over extreem- linkse groeperingen had afgelegd, binnenkort vermoord zou worden. Het arrestatiebevel veronderstelde dat de geplande wraakactie betrekking had op de moord op Ulrich Schmücker. Aangezien Tilgener een document had vervaardigd over zijn verhoren in de zaak-Schmücker, en dat naar de groep in Wolfsburg had gestuurd, werd als reden voor zijn arrestatie het gevaar voor verduistering van bewijs opgegeven.
Ook bij Tilgener werkten de veiligheidsdienst en het Openbaar Ministerie nauw samen. Dat blijkt uit de aantekeningen voor de toespraak van Zachmann, de afdelingschef van de Berlijnse veiligheidsdienst, die aan zijn collega’s de gang van zaken toelichtte: ‘Bij het overleg met de politie en het Openbaar Ministerie werd van tevoren geprobeerd vast te stellen waar zich in de betrokken daderkring de “zwakste plek” bevond. Met algemene instemming werd bepaald dat dat Götz Tilgener was. Het onderzoek werd er deels op afgestemd, Tilgener op een passend tijdstip in te rekenen en hem met een mogelijk onderzoeksresultaat te confronteren. Het bevel tot inbewaringstelling had betrekking op een andere zaak. Het kon dus op iedere gewenste wijze worden uitgevoerd.’
En zo speelde het Openbaar Ministerie met getuigen, met verdachten – en met de rechtsstaat.
Op 2 september werd Tilgener gerechtelijk verhoord. Hij ontkende iedere betrokkenheid bij de moord op Schmücker. Daarop werd hij vrijgelaten, op voorwaarde van meldingsplicht.
Op 8 september vertelde hij, opnieuw als getuige, aan de rechercheurs Ribbeck en Warias over zijn contacten met Ulrich Schmücker en de groep uit Wolfsburg. Daarna wilde hij geen verdere verklaringen meer afleggen, maar vertelde hij iedereen in de scene wat hij wist over de voorgeschiedenis van de moord op Schmücker. Hij schreef talloze brieven aan kennissen, waarin hij zijn rol in de voorbereiding van de daad probeerde te rechtvaardigen. In een van die lange brieven schrijft hij: ‘Ben ik nu schuldig aan Schmückers dood? Juridisch gesproken niet: ik veronderstelde dat Schmücker zou blijven leven. Daarvoor waren duidelijke aanwijzingen. De groep had besloten om hem niets aan te doen en ik had geen reden te twijfelen aan dat besluit. Er was geen wapen meer; Harry [Jürgen Bodeux] had het zijne weer meegenomen, en ik wist hoeveel moeite het de groep uit Wolfsburg kostte om überhaupt aan een wapen te komen. Behalve ikzelf was er niemand die kon schieten, op Harry na, maar die had voor zover ik weet niets met de groep te maken. En het belangrijkste: ik als buitenstaander wist van de actie. En er bestaat een wet binnen illegale groeperingen: dat de deelnemers aan een actie alleen mogen weten wat voor henzelf belangrijk is; vanwege de veiligheid. Maar ik wist van de hele actie – hoewel ik niet eens groepslid was.
Ik had de actie kunnen verhinderen. Dat ik dat niet heb gedaan kwam door mijn foute inschatting van de situatie. Er was geen zichtbare aanwijzing dat Schmücker toch zou worden terechtgesteld. Misschien kun je het zo stellen: ik heb me vergist in de beoordeling van de Wolfsburger groep. Die vergissing was dodelijk voor Ulrich Schmücker. Is wel een raar gevoel! En het gaat niet alleen om Schmücker. De hele groep zit vast en dat zal ook nog wel lang zo blijven.’
==
In zijn uitlatingen ging Tilgener er steeds van uit dat Jürgen Bodeux op Ulrich Schmücker had geschoten. Bodeux was namelijk, aldus Tilgener, buiten hemzelf de enige in de Wolfsburger groep geweest die met een wapen om kon gaan. ‘Harry kon op tien meter afstand een kroonkurk raken.’
==